Over haar gezicht spande een spinnenweb van rimpels, haar kleinzoon hield haar bevende hand vast terwijl ze een stuk uit de taart sneed; het was haar laatste verjaardag.
Ze voorspelde dat ze nooit ouder zou worden dan vandaag, wachtte op de dood met prikkende ogen.
In ochtendgloed herboren voelde ze rimpels vervagen en in de spiegel zag ze een jonger gezicht.
Verjaardagen veranderden in een testament van afgeschoren dagen.
Met haar grijze haren verloor ze ook de woorden die ze, als kralen, door de jaren had verzameld, al het begrijpelijke was in werkelijkheid onbegrijpelijk.
Ze was een vrouw, een meisje, een kind.
De bomen torenden boven haar uit, net als haar kleinkinderen, die te oud waren geworden om met haar te spelen.
Ze blies wensloze kaarsen uit, bang voor iets dat niet de dood genoemd kon worden.
Op papier was alles van haar; het huis met de groene voordeur en de stokrozen, de theaterpoppen in het raamkozijn.
Alleen kon ze zelf niet bij de sleutels.
Anderen lazen haar voor en knipten haar nagels, spoelden de shampoo uit haar ogen, ze schaamde zich niet meer voor de kwetsbare huid waarin ze woonde.
Ze bladerde door dierenprenten en volgde de lijnen met haar wijsvinger.
Hoe heette het dier met de kop zo trots geheven?
Het gewicht van haar eigen hoofd trok haar omlaag wanneer ze kroop.
Elastiek van een feesthoedje sneed in haar kin, grote mensen omcirkelden haar als een carrousel en zongen in geheimtaal.
Haar herinneringen waren van waterverf, schakeringen rood en groen.
Vorig jaar kon ze nog spreken, kende haar naam en moeders naam, nu glimlachte ze tandeloos naar ooit bekende gezichten.
Ze leek een kuiken dat klaar was om terug te gaan in het ei; het was haar eerste verjaardag.