lichamen liggen in mijn tuin verspreid
als poppen voor gerafelde huizen
in de vlammen staat een naakte vrouw
vettig in de voorruit van mijn oog
daarboven een wolkenwaas de paraplu
die wollige manen uit het duister schaapt
de woningmarkt is geschaard vlees
haar lekkende kieren jagen het gekraak
een huis kan zo makkelijk: een kamer
een stoel een tafel de muren een vloer
de mens minder: alles mag maar moet
verhuld en altijd liever meer dan kan
je blijft het treffen: waar rook is
de vertrouwde toeschouwer
die met een snor zijn eigen pens aait
proef je het bitter op mijn tong?
zoekend naar het verbeten stille
beitelen we een eigen storm