Je bevindt je in een holte, in de buik van een berg. De echo’s van voetstappen stampen door de wand, een muur van rotsen. Hierbinnen is geen boven of beneden, geen vloer of plafond. Je zou denken dat er geen uitgang is, omdat een donker spinnenweb je zicht ontneemt. Toch strelen de kleuren je doorzichtige huid. Er worden namen gefluisterd die je nog niet kent. Dit berglichaam rolt langs haar eigen bekken, draait en wiegt je in haar schoot.
Ik vraag je lief: stel je mij voor als een diepzeebodem. Stel je mij voor als de nacht waarachter de zon slaapt. Laat me je laken zijn. Weet: ik bedek je voor al het kwaad. Ik draag je zoals een horizon haar bergen draagt. Nu jouw lichaam mijn lichaam kan voelen is het bijna tijd dat jij je licht op aarde werpt. Je warmte komt dichterbij, ik kan het vanbinnen voelen borrelen als de lava van een vulkaan. Nog even en de zon komt op.