Zeven prozagedichten waarin Harm Hendrik het bij één ding probeert te houden

27

Bril

Harm Hendrik ten Napel

Waarom doe ik mijn bril af als ik in de stoel tegenover mijn therapeut ga zitten? Ik hou meteen van deze vraag. Het is zo’n geladen situatie. De betekenis die elke handeling, elke uitspraak, elk zwijgen zou kunnen hebben. De bril; het zicht. De kleinste vorm van blootgeven. Maar ook als ik ergens anders huil doe ik mijn bril af. Misschien is het niet meer dan een pragmatische gewoonte.

In de bus onderweg naar de stoel, bedacht ik dat de reis de helft van het werk was. Deels lezend, deels besluitend wat ik in zou brengen, welk materiaal – deel van mijzelf – we moesten behandelen. Ik dacht: dit is wat de behandeling doet. Ik ben al bezig voor ik begonnen ben. De afspraak valt als een kiezel in het water van mijn dag. Nu al gaan er kleine golfjes door me heen.

Je kunt niet in elke richting dezelfde reis maken, en ja, het zou kunnen dat je nooit hoeft aan te komen. Mogelijk scheelt dat in de kosten. Ik kom denk ik, als het er wat deze reis op aankomt, verbeeldingskracht tekort. Ik hou ervan mijn bril weer op te zetten en te voelen hoe de kunststof koel op mijn neus en oren rust, koel als een ruit waar mijn voorhoofd tegenaan leunt.