‘Kunnen we zomaar?’ begon Max een zin, wijzend naar het laatste vrije tafeltje. Hij maakte zijn vragen zelden af, zich wijsmakend dat zijn onwetendheid bij de voor zijn studiegenoten normaalste situaties dan niet opviel.
Het tafeltje stond geheel in de schaduw. Een aan de randen flapperende zweefparasol zorgde daarvoor. De twee lege glazen op het tafeltje stonden op viltjes, waarvan een exemplaar verkeerd-om was neergelegd. Naast condens aan de buitenkant, kleefde er aan de binnenkant van de glazen een laagje schuim. Er stonden drie stoelen om het tafeltje. Twee daarvan waren aangeschoven en stonden tegenover de lege glazen. De derde stoel stond verder van het tafelblad af, schijnbaar aan de kant gezet door de vorige terrasgasten.
Kasper negeerde zijn vriend en ging zitten. In plaats van zijn stoel naar achteren te schuiven, tilde hij het tafeltje op. De glazen verschoven niet. ‘“Zullen we zomaar?” Wil je het anders eerst lief binnen gaan vragen? Heb ik, hooggeacht mens, toestemming om het laatste vrije tafeltje op uw terras te bezetten?’ Hij schoof alsnog zijn stoel naar achteren, zodat hij de ruimte had om de voet van het ene been op de knie van het andere te leggen. Hij deed zijn zonnebril af, stopte een poot ervan in zijn borstvakje en trapte onder het tafeltje door de rieten stoel van Max naar achteren. ‘Echt, Maximeister, neem één ding van me aan: of het nou vrouwen zijn of stoelen; als je wacht op toestemming zit er al een ander op.’
Max schoof zijn stoel aan, lachte. Dit was nou precies zo’n opmerking waar hij zich een tijdje geleden, toen hij nog dacht dat Kasper een kwal was, kapot aan had geërgerd. Nu wist hij wel beter. Hij had het goed gezien dat alles aan Kasper gespeeld was, maar was vergeten dat álles ook de mateloze arrogantie besloeg, die Max zo tegen de borst stuitte. Je moest ze allemaal niet te serieus nemen, die pocherige uitspraken. Serieusheid was sowieso iets wat Max van zich af moest schudden, hier, in de stad. Hij was er achter gekomen dat zijn jeugd geen leven was geweest, maar overleven. Het leven begon bij het spel.
Max wees naar zijn vriend tegenover zich. ‘Moet jij nodig zeggen, Kapser. Was de laatste vrouw waar jij op hebt gezeten niet je moeder, toen ze je De Gruffalo voorlas?’
Kasper trok zijn kin in, klapte hem uit en lachte hartelijk. Het stelletje aan de tafel links van de twee vrienden onderbrak hun staarwedstrijd om glimlachend zijn kant op te kijken. Kasper gaf geen enkele blijk zich bewust te zijn van de extra ogen die hem aanstaarden.
Hoe doet ‘ie dat toch, dacht Max.
Kasper boog zich naar voren, met zijn handen de enkel vasthoudend die op zijn knie rustte. ‘Toen mijn moeder me voorlas? Je begaat een grove fout, Maximeister. Je vergeet dat ik niet in zo’n zielig arbeidersmilieu ben opgegroeid waar alle stereotypen nog gelden. Mijn vader las mij voor.’
Met ingehouden pret schoof Max het lege glas voor zich uit, alsof het een schaakstuk was. ‘Oké, touché. Maar je ontkent niet dat je bluft.’ Hij lachte zijn ietwat scheefstaande tanden bloot. ‘Of wel?’
Kasper liet zich terugvallen in zijn stoel. Zweeg een poosje. ‘Zo is het wel weer genoeg, bijdehante nep-bourgeois. Je moet niet altijd het laatste woord willen hebben. Je moet de ander ook z’n moment gunnen. Twee bier neem ik aan?’ Hij stak zijn hand vruchteloos op naar de op en neer vliegende serveerster. ‘De vijf zit immers in de klok.’
Max keek op zijn telefoon. Het was 14 uur 25.
Kasper gaapte, stak zijn armen erbij in de lucht. Dat was zijn tic.
Verschil moet er wezen, dacht Max.
‘Heb je al gegeten?’ vroeg Kasper. Hij boog zich nogmaals naar voren, kneep in Max’ bovenarm. ‘Doet er niet toe. Jij hebt nog wel wat voeding nodig.’ Hij trok de bovenste knoopjes van zijn overhemd open, pakte de menukaart, stak hem in zijn overhemd. ‘Wil je me nu?’
Max lachte zwakjes. ‘Flauw hoor. Die had mijn vader kunnen maken. Als hij ooit op een terras had gezeten.’
‘En een overhemd had gehad,’ vulde Kasper aan terwijl hij de menukaart terug in de houder stopte en zijn kledingstuk dichtknoopte. Max opende zijn mond om te weerspreken dat zijn vader geen overhemden had, maar zijn vriend liet geen ruimte. ‘Ik stel voor dat we “croquetten” eten vandaag. Ben je pro-vlees of ben je veget-ariër.’ Kasper legde zijn wijsvinger op zijn bovenlip. ‘Heil Greta.’
‘Is vlees niet beter als je veel sport of?’ vroeg Max.
Kasper maakte een wegwerpgebaar. ‘Van geen enkel belang. Ik geef je volgende week wel een adres waar ze iets verkopen dat pas écht werkt.’ Hij spande zijn spieren aan. De stof tussen de knoopjes op zijn overhemd week uiteen en Max kon zijn huid zien.
Plots draaide Kasper zijn hoofd van het plein af, het terras op. ‘Waar blijft die hoe-’
‘Hier is ze,’ zei de jonge vrouw. Ze stond schuin achter Kasper, had het apparaatje in haar handen waarmee ze de bestellingen noteerde.
Hé, dat is mijn zus, dacht Max. Hij herkende haar aan haar stem.
Kasper had even niets te zeggen. Greep in een reflex naar zijn zonnebril en stopte hem toch terug. Hakkelde. ‘Ik-ik bedoelde…’
‘Die andere serveerster?’ vulde Kate aan. ‘Dat verzacht een boel.’ Ze legde haar hand kort op Kaspers schouder, soeverein. ‘Ik begrijp je helemaal hoor, ik hoor vaker dat het lang duurt voor ik kom.’
En óf het mijn zus is, dacht Max. Een bek als een scheermes, hoorde hij zijn vader zeggen.
De grap werkte als een vingerknip voor Kasper. Hij strooide met zijn hartelijke lach, zei dat daar aan gewerkt kon worden en bestelde de twee bier en de broodjes croquetten. Kate nam de lege glazen mee.
Max keek zijn zus na. Ze had een vaste tred. Hij had haar aangekeken voor ze wegliep, maar had geen teken van herkenning gezien. Hij wist ook niet of hij dat wilde. Hij wist alleen dat hij totaal niets voelde.
Kasper gleed met zijn hand door zijn haar. ‘Dat, mijn beste Maximeister, is hoe je een vrouw inpalmt.’
‘Door de mannelijke Sanne Hans te spelen?’
‘Denk jij dat maar. Denk jij dat maar en blijf single, zou ik zeggen. Nee, ik gaf haar de ruimte haar moment te pakken. Ik voelde gelijk: dit is een chick die van spelen houdt. Good cop/bad cop. Push and pull. Aanstoten en aftrekken.’
Max lachte. ‘Je bedoelt aantrekken en afstoten.’
‘Nee,’ zei Kasper, ‘nee, dat bedoelde ik niet.’