Vijf verhalen door vijf schrijvers waarin de vogels gestopt zijn met vliegen

35

De molenaar op de zevende

Robin van Ommen

Op 2 augustus 2023 (15:45) stoppen wereldwijd alle vogels met vliegen. Hoe ziet de wereld er nu uit? Vijf schrijvers reageren op deze gebeurtenis vanuit verschillende perspectieven.

Toen de telefoon ging, wist ze dat het vrijdag was. Ze stopte de mok terug in de voerzak links van de balkondeur en rolde de papieren sluiting op. Om haar voeten vochten vogels om de volle HKliving-kommen, alsof het geïnstitutionaliseerde gevangenen waren die elkaar bij het minste of geringste het dienblad uit de handen konden slaan. Langzaam viste ze haar telefoon uit haar joggingbroek. ‘Nog geen verandering?’ klonk het. Tijdens haar antwoord hoorde ze het ratelen van een toetsenbord. ‘Oké, genoteerd. Tot volgende week.’ Ze wachtte zonder de verbinding te verbreken. Dat scheelde één handeling. En één handeling was het verschil tussen wel of geen migraine. Maar in plaats van een zachte klik, hoorde ze: ‘Net 4503 gesproken. Nee – ja, écht eentje voor de grijze bakken, ja – nee, écht d’r kop kwijt.’

Tamara zat thuis. Ze was te moe om de tijd bij te houden en de dagen plakten aan elkaar als de bruine bladzijden van een door koffie doorweekt managementboek. Toch, gezien het achtuurjournaal sprak over een vier maanden durend ecologisch verschijnsel en haar burn-out ongeveer tegelijkertijd was begonnen, kon ze de herhalende vrijdagen onderscheiden door het bellen van de bedrijfsarts. Zestien telefoontjes. Vier maanden.

Ze waande zich de kantoorprinter. Of tenminste, dat voelde verwant. Twee jaar geleden had het apparaat de geest gegeven. Haar werkgever drukte morrend op knoppen, plugde de stekker in en uit het stopcontact, schopte driemaal tegen de onderste lade tot die los uit het apparaat hing, en nam het daarna, briesend, hijgend, zonder woord van dank, in beide handen, opende het raam in de kantine met zijn ellebogen en smeet het onding tierend naar buiten. De printer sloeg van vierhoog in duizend stukken op het parkeerterrein. De afdeling had er smakelijk om gelachen. Iemand stootte haar aan: ‘Op de Zuidas is geen plaats voor defecten.’

Haar kortsluiting kwam verleden augustus. Het zweet stond haar in de knieholtes na het hardlopen, ze was al laat voor haar eerste meeting en las hangend in een post-workout forward fold de notulen, toen er iets brak. Dat is hoe ze het omschreef, omdat ze een duidelijke, harde tik hoorde, als het doormidden buigen van een goedkope ballpointpen. Ze meldde zich ziek. Drie dagen later was er niks veranderd. Sterker nog: ze was achteruit gegaan. Voor het eerst in haar leven had ze migraine, wat hand in hand ging met intrusies over wijzende, lachende mensen. Van de tomeloze energie die ze eerder had, om voor zes uur op te staan, elke ochtend vijf kilometer hard te lopen, meer dan vijftig uur per week te werken, avonden volgepland met netwerkborrels of bij klanten, of simpelweg voor nóg een paar offertes of facturen, was niets over. Het zetten van een kop koffie kostte nu de energie die het beoogde effect van de cafeïne meteen tenietdeed.

Wachtend tot de vogels uitgegeten waren, en lichtelijk gepikeerd over de woorden van de bedrijfsarts, bekeek ze geleund over reling de balkons van haar buren: visnetten tegen de duivenpoep, doorgezakte waslijnen en die zwarte, gevlochten tuinbanken van de Praxis – die zij ook had. Ze zag groepjes duiven, kraaien en mussen, tegen elkaar gedrukt, in hokjes geplaatst, verdeeld en overheerst. Opnieuw zag ze de printer op de parkeerplaats aan diggelen vallen. Plots had ze een ingeving. Eentje waarvan ze weer met haar tenen wiebelde. Eentje waar ze zich voor kon inspannen, waarmee ze iets terug kon geven, waardoor ze weer een tikkeltje waardevol werd, een bijdrage die zij, in haar vermoeide staat, wél kon leveren. Ze pakte haar telefoon, opende de Pets Place-website en bestelde stante pede vogelvoer, voerbakken die gemakkelijk bij te vullen waren, vogelbollen en verhuisdozen, via same day delivery. 

De bezorger moest viermaal alle zes trappen op en af om alle spullen in haar gang te stouwen, gezien de lift in het zeven verdiepingen tellende, als cosmopolitan living-geadverteerde appartementencomplex al zes weken kapot was. Hij pufte en hijgde na het in ontvangst nemen van de fooi. De rest van de avond was Tamara zoet met het inpakken van care packages, en ging pas na twee uur op bed. De daaropvolgende week liep ze elke ochtend, middag en avond één appartement in het complex af, beginnende op haar eigen balustrade en daarna steeds een verdieping lager. Veel traplopen kon ze niet, nee. Maar ze deed het voor de vogels. Als de mensen niet thuis bleken, liet ze de doos met voer, verzorgingsspullen en handgeschreven brief achter bij de voordeur. Ter verzorging van zij die niet meer mee kunnen. Achteraf, meteen na de eerste doos bij haar buurvrouw, tintelde het in haar onderbuik. Een warm gevoel, volledig nieuw, niet te vergelijken met de geluksmomenten uit haar werkzame leven: het versturen van een dikke factuur; haar skivakanties in Courchevel; de nieuwe koffieautomaat met latte macchiato-optie.

Op de elfde dag, op de vijfde etage, hoorde ze het dichtklappen van een voordeur en zag een van haar kartonnen dozen in de handen van een man. Ze schrok van zijn verschijning; hij droeg een strak Amerikaans maatpak dat bij elke beweging om zijn schamele armen, benen en schouders wreef. Zijn ogen waren net zo groen als zijn geschubde lakschoenen en tegelijkertijd even steriel als zijn tanden gebleekt. Meteen stak hij haar de hand toe, en vroeg op de man af wie ze was, of eigenlijk: dat riep hij.

‘Tamara,’ zei ze.

‘Tamara, en…?’

Bijna noemde ze haar werktitel, zoals vroeger. Vroeger, ja, ook al was het pas vier maanden geleden. Het leek allemaal verschrikkelijk ver weg. Eigenlijk wist ze niet of ze zich nog voor wilde stellen als Chairwoman of Financial Operations. Of dat iets zei.

‘Gewoon. Tamara.’

Hij bleef stil. Zijn blik schoot van haar dijen, naar haar buik, bleef hangen bij haar borsten. Tamara sloeg haar vest nogmaals om haar middel. Hij wees naar de kartonnen verhuisdoos die ze in haar handen had. ‘U bent hier voor de zaken?’

‘Ik breng vogelspullen,’ zei ze. ‘Voor de balkons.’

‘Dus u bent het!’

Tamara keek hem niet begrijpend aan.

‘Die die zooi voor iedereens deur achterlaat.’

Ze knikte. En voegde eraan toe dat het geen zooi was.

‘Een altruïst!’ riep hij. ‘Merkwaardig!’

Ze vroeg wie hij dan wel niet was. Hij kreeg een vreselijke grijns op zijn kop. ‘Uw natuurlijke vijand.’

Tamara fronste. ‘Mijn… vijand?’

‘Ze noemen mij De Kapitalist.’

De Kapitalist? Ze probeerde iets zinnigs te bedenken om terug te zeggen, de zinnen vielen weg tussen de dansende vlekken die constant op haar netvlies stonden.

De Kapitalist zei: ‘Weet u, grappig dat wij elkaar treffen, gezien wij werken aan een minuscule representatie van de maatschappij.’

‘Sorry?’ 

De Kapitalist tikte met zijn wijsvinger op haar neus. Tamara trok instinctief haar hoofd terug.

‘Juist! Juist! Wie denkt u dat er wint? U, die de vogels wil redden,’ Tamara greep zich vast aan de balustrade en vroeg zich af of hij niet eens kon stoppen met schreeuwen, ‘of ik, die de vogels wil kopen.’ 

Hij klopte op de klep van de kartonnen doos. Er kwam een armzalig gefluit uit. 

‘U koopt ze?’

‘Goede liberalen spelen in op behoeften. Vogelverzorging? Weet je wat dat kost? Nee, ik help mensen. En laat me ervoor betalen.’

‘Mensen betalen u om de vogels op te halen?’

‘Marktwerking.’ Bij het uitspreken van dat woord kuste hij de lucht. ‘Kijk, wat ik vraag is minder dan de effectieve tijd die het kost. Reken maar om naar uurloon!’

‘En doen mensen dat?’

‘En óf!’

‘Daar geloof ik niets van,’ zei ze, en voegde daar snel aan toe: ‘Ik hoop maar dat u ze goed verzorgt.’

Hij kneep met zijn wenkbrauwen. ‘Kom vanavond eten. Dan laat ik u alles zien.’

De eettafel flikkerde in het kaarslicht tussen de borden en wijnglazen. In de houten snijplank links van haar stak een mes rechtop. Het penthouse was keurig ingericht, alhoewel met een zekere doelmatigheid; een aangeleerde visie, nul persoonlijke smaak, volledig VTwonen; een bankstel van Roche Bobois, bolvormige hanglampen zonder kap, en, ja, een industriële servieskast. Nergens zag ze vogelkooien, kartonnen dozen of zakken vogelvoer. Door het het raam zag het balkon er spic en span uit. Uit de keuken dreef een vette zweem; ze hoorde het knetteren van spek en olie. De Kapitalist vloot mee met de muziek uit de stereo: Working Class Hero, van John Lennon; you’ve gotta learn how to smile while you kill; if you want to be like the folks on the hill.

Voor de spiegel had ze de beslissing genomen. Hoewel De Kapitalist – zo noemde men hem toch niet écht? – had gezegd haar vijand te zijn, waren de uitwerkingen van zijn acties, als ze de som uitrekende, positief. Al kocht hij vogels, dan nog bespaarde hij vis-a-vis hongerdoden op koude balkons. Waren hij en zij niet twee handen op één buik? Daarom had ze zich opgemaakt voor het etentje; om geen argwaan te wekken, een verbond te sluiten, of in het minste geval, zich van het lot van de gekochte vogels te verzekeren.

De Kapitalist serveerde gebraden worst. Met krieltjes en eikenbladsla in vinaigrette. Daarbij schonk hij een glas rode wijn, zonder te vragen of ze dronk. Ja, ze dronk; maar daar ging het niet om. Er werd weinig gezegd, behalve, na de eerste hap van het vlees, waar ze met een kartelmes doorheen sneed en waarvan het sap daarna over het bord sijpelde. Hij vroeg haar of het smaakte.

Tamara kauwde en slikte. 

‘Heerlijk,’ zei ze. ‘Sappig.’

De Kapitalist knikte.

Ze vroeg hem wat voor soort worst het was.

‘Squab,’ zei De Kapitalist. ‘Of, in het Deens: Skvabb.’

Hij stak een monoloog af over de zaken; hij bleek een exporteur van delicatessen voor het hoge segment, vertelde over verschillen tussen sterrenrestaurants en de cateringbedrijven, diste een anekdote op dat hij laatst nog een bijzonder mooie portie Iraanse kaviaar had gedeeld met de thuiskok van Raymond Cloosterman – die van Rituals, weejewel – en dat hij vroeger veel had gereisd. Volledig in naam van de VOC-mentaliteit, begreep ze.

Nadat hij was uitgepraat, viel er een korte stilte, die alleen werd doorbroken door het geschraap van bestek en het kauwen op sappige worst. Tamara vroeg: ‘Waar houdt u de vogels? Ik zie nergens-’

De Kapitalist wees naar de gang. ‘In de werkkamer. Gezonde privé-werkbalans.’

‘O,’ zei ze.

‘U heeft gelijk: belofte maakt schuld.’

Hij stond op, waarbij de stoel verschrikkelijk over de vloer schuurde. Ze wilde opstaan, maar hij hield haar met open hand tegen. ‘Eet, eet,’ maande hij. Daarna verdween hij de gang in. Tamara sneed nog een stukje van het vlees en stak het in haar mond. 

Hij kwam terug met de kartonnen doos. Deze zette hij op het tapijt naast de eettafel. Na het openvouwen zag ze zeven vogels; twee mussen, drie duiven, een specht en een kraai. Hij liet de doos open met de randen omhoog: ‘Die vliegen toch niet weg.’ 

‘U kunt zich toch wel een kooi veroorloven?’

‘Tijdelijke huisvesting.’

Hij viste er behendig een duif uit. Hij hield het dier tussen zijn vingers geklemd. De ogen gingen alle kanten uit: Tamara, de eettafel, de wijn, het mes. Onder luid gerinkel trok De Kapitalist de snijplank over tafel maar zich toe. Met een klap duwde hij de vogel erop. Nu zag Tamara dat er een bruine vlek in het midden van het blok zat.

‘Wist u,’ begon de Kapitalist, ‘dat vogelvlees een historische delicatesse is? De Fransen garen duif om het vettige, lobbige vlees helemaal van het bot te laten glijden alsof het kikker is. Pigeon á la crapaudine, noemen ze dat. De slagers in het land van Aram weten er ook raad mee. Die bereiden Aramese vogelcurry. In Marokko stoppen ze al het gevleugelde dat ze kunnen vinden in traditionele pastilla, in Amerika aten ze kraai, en zelfs in Nederland joeg men op grutto. Maar bovenal is duivenvlees zo geliefd dat er een speciale naam voor bestaat. Weet u wat dat is?’

Tamara zat als versteend in haar stoel. Het laatste restje worst tussen haar kiezen, waar ze eerder smakelijk met haar tong over had gelikt, kreeg ze niet doorgeslikt. De Kapitalist trok met zijn vrije hand het mes uit de snijplank en hief het lemmet boven zijn hoofd, terwijl de andere nog altijd om de weerloze duif zat geklemd. 

‘N-nee,’ zei ze, krachteloos. Ze wilde schreeuwen, tieren, opstaan of iets, maar alle energie leek uit haar lichaam te vloeien. In haar ooghoeken dansten kleine vlekjes. 

‘Skvabb!’ riep hij.

Met een klap daalde het hakmes neer op de nek van de duif. Bloed spetterde over het hout. Hij hief het lemmet, sloeg, en nog een keer, hak, hak, hak, met elke houw verder door het bot en kraakbeen. Daarna draaide hij de kop van de romp. Hij pakte zijn wijnglas, dronk het in één teug leeg, en liet daar vervolgens het lijfje ondersteboven in uitdruppelen. 

‘Komt u mee, dan laat ik u mijn werk zien.’

De vleesmolen stond midden in de werkkamer, boven op een knoestig tafelblad met epoxyvulling. Een monsterlijk apparaat: zo groot als een kantoorprinter, de laadbak breed genoeg om een kind te vermorzelen. De Kapitalist ging achter het bureau staan. Tamara hield zich vast aan de deurpost. Haar lichaam was slap, ze kneep steeds met haar linkeroog en de migraine zwelde aan in haar achterhoofd. De Kapitalist plukte de duif alsof hij dit al honderden keren had gedaan. De veren deponeerde hij argeloos in de vuilnisbak. Uit de koelkast achter het bureau, een vuurrode Smeg, haalde hij een matte, plastic bak, waar iets in heen en weer klotste. De koelkastdeur liet De Kapitalist open; op de planken lagen veertien geplukte duiven. 

‘Ziet u,’ begon De Kapitalist, bijna bulderend, alsof hij sprak en lachte tegelijk, ‘Bijna zestig procent van het vogelvlees moet vermalen worden; de ingewanden, de ogen, de kop, de anus.’

Hij sneed met het mes de slechte delen van de geplukte en gedraineerde duif in de laadbak, en gooide de kop er achterna. Daarna deponeerde hij de inhoud van de plastic bak ook in de vleesmolen; het zat vol vleesresten. Hij greep de houten hendel, roffelde eenmaal met zijn vingers, en begon aan de lier te draaien.

‘Het belangrijkste bij het maken van worst is dat je alles, maar dan ook alles, tot pulp maalt, tot er niets meer van de originele vorm over is.’ De tandwielen vermaalden schrapend en soppend het vlees. Tamara greep naar haar slapen. De Kapitalist bulderde: ‘En dát is waar het om draait! Geld is een religie.’

Uit de spuit van de maler draaide een vlezige staaf. De Kapitalist ving deze met één hand op. Met zijn andere drukte hij zijn ringvinger en duim tegen elkaar, en zegende het vlees als een priester. ‘Zij geprezen John Locke, die in de hemelen zijt! en hij jubelde, ‘Freedom! Freedom! O, Johnny, he is our saviour, he is the one true son!’

Tamara zakte naar de grond, overweldigd door de koppijn, waarbij de vloer op haar af kwam alsof ze van vierhoog in duizend stukken sloeg, stukken die nu als vlekken in haar ogen steeds grotere proporties aannamen, haar mond was droog en vet van de worst, De Kapitalist pakte een duif om het hakblok te zetten, er steeg er uit de doos een luid gekwetter op, het mes blonk in het doffe, gele kamerlicht, hij stond en zij zat, en nu pas had ze door hoe lang hij was, hoeveel ruimte hij innam, dat zijn aanwezigheid door door alle kieren en gaten drong, het lemmet kliefde door de hals, hak, hak, hak, recht door al het bot en kraakbeen, háár bot en kraakbeen, omdat niet de vogels, maar zij, ja, soppend en slurpend door de vleesmolen werd gedraaid.

De volgende morgen werd er aangebeld. Tamara schuifelde door het verduisterde huis naar de voordeur. De buurvrouw overhandigde haar de kartonnen doos, mét de brief erbij. ‘Heel aardig, Taam, we hebben ze alleen al aan een hele vriendelijke meneer verkocht.’ 

Besproken boeken