als klamme kadavers kruipen
de verzoeningen door de luiken
ik zwijg een dieper zacht
mijn zorg is het zonder mij is jou
en al het jou met mijn mond
schraal en open als het menselijk zuur
dat de maan vervrouwelijkt
en zonder water bekratert
kaarsvette knieën glijden door
de plasmazakken, een meanderende
ader van kwijlende omhulsels
een zwelling die de hordes slakken
de verharde zee op jaagt
in de jacht op een verstijfde zon blijven we
de grofgeblazen brand die de ochtend draagt