acht portretten in tussenruimte

78

het verlies dragen

Elisa Verkoelen

ik draag stenen in mijn jaszakken

houd ze vast vanuit mijn zorgen 

mijn vingertoppen slijten de stenen naar mijn handen

zacht en rond zoals de zee van scherven stenen slijpt

ik sta voor de spiegel en doe mijn ketting om. een gouden hanger met een jade beertje valt op de grond, er breekt een stuk van het kopje af en een grillige gebroken rand wordt zichtbaar. ik besluit de hanger niet te dragen, steeds verdrietig bij het zien van de wond in zijn gezichtje. wanneer ik besluit om de ketting weer dagelijks om te doen, kijk ik niet meer naar de hanger, maar voel ik hoe de scherpe rand sporen in mijn eigen huid slijt. 

als de ketting opnieuw uit mijn handen valt, bekijk ik de steen, maar kan ik de scherpe rand in het gezicht niet meer vinden. de open wond lijkt in mijn huid te zijn opgenomen, mijn dagelijkse bewegingen hebben de ruwe plek weer zacht gedragen. soms komt het vanzelf goed.

ik kreeg ooit een ketting met vijf glanzende gouden kralen, ze begonnen verband te houden met mijn familie, die ook uit vijf was gaan bestaan na het overlijden van mijn vader. ik besloot de kralen om te dopen, een voor ieder van hen, ikzelf was de drager. 

in mijn werkplaats slijp ik een van de gouden kralen ruw, ik noem hem naar mijn vader. zijn afwezigheid een nieuwe plek in het gezin en in mijn leven. mijn huid maakt de kralen door de tijd heen glanzend, het wegslijten van het ruwe oppervlak gaat gelijktijdig met het wegebben van het gemis. het zichtbare ervan is langzaam weggesleten, lijkt niet meer aan de oppervlakte te liggen. met trots en verdriet en vooral, met het dagelijkse ervan, slijt het de scherpe hoeken als vanzelf, neemt mijn lichaam ze op als de zee en is het draaglijk geworden.