Aan het einde van de dag wordt god weer opgeborgen
in een woord. Aardappels, kolen, pastinaken: ook de aarde
tuimelt in haar ruime zakken terug.
Landmassa’s slaan het duister om als dekens
aan de hemel vonkt een nachtnet van sterren
of zijn het schepen?
Weet je, liefje, jij zit jezelf niet in de weg en zielsgelukkig
ben ik met een vuur gestookt op kolen. Ik leg me te slapen
tegen je buik. Dit is alles wat ik wilde:
een huis. Ikzelf de vreemdeling daarin.