Onlangs werd ik 24, of, zoals mijn vriend dat zo opbeurend wist te verwoorden, brak het laatste jaar aan waarin ik nog ‘begin twintig’ ben. In combinatie met het feit dat ik in september aan een master ben begonnen en ik, als het goed is, na komende zomer niet meer in de collegebanken hoef te zitten, komt de volwassenheid nu echt dichtbij. Diploma’s behaald, persoonlijkheid ontplooid, toekomst uitgestippeld op een paar nieuwsgierig-makende vraagtekens na: als ik een personage in een boek was, zou dit een goed moment zijn voor het slot. In elk geval eindigen bijna al mijn favoriete boeken hier, als de hoofdpersoon aan de rand van het grotemensenleven staat.
Zo’n personage was Kees uit Theo Thijssens Kees de jongen. Ik was een jaar of tien toen ik voor het eerst zijn verhaal las en sindsdien voelt Kees als een stukje van mijn ziel. Hoewel ik grote aantallen boeken verslond, had ik mezelf nooit eerder zo in een personage herkend. Oppervlakkig gezien verschilden we enorm – hij de zoon van een Amsterdamse schoenmaker aan het begin van de twintigste eeuw; ik de dochter van twee Joegoslavische artsen in een Tilburgse vinexwijk. Toch voelde het alsof we elkaar begrepen. Allebei waren we dromers.
Dat dromen zat in kleine dingen. Als Kees een boodschap voor zijn ouders weg moest brengen, verzon hij al slenterend hoopvolle scenario’s waarin hij een talent voor schermen bleek te hebben, of foutloos Frans sprak tegen een toerist. Van dat soort korte filmscènes, meer bedoeld als opbeurend tijdverdrijf dan een daadwerkelijke verwachting, zat mijn hoofd vol en ik was ervan overtuigd dat niemand dat begreep. Achteraf lijkt het me waarschijnlijk dat veel meer mensen die neiging hebben, maar op dat moment was Kees een verademing. Er was ten minste nog één iemand die op dezelfde manier door het leven navigeerde als ik.
Hoe onschuldig die hersenspinsels ook waren, onder die dromen schuilde een dieper verlangen. Kees wenste verder te leren en later een betrekking te krijgen op kantoor, destijds een flinke sociale stap voor de zoon van een winkelhandelaar. Door financiële moeilijkheden voelde hij zich aan het eind van het boek, net twaalf jaar oud, genoodzaakt om een baan als winkelbediende aan te nemen voor twee gulden per week. Die beslissing vond ik tergend. Onderwijs was in ons huis heilig en ik begreep niet hoe iedereen, zelfs Kees’ moeder, zo makkelijk accepteerde dat hij met school zou stoppen. Later pas herkende ik in dat standpunt mijn eigentijdse oordeel, gebaseerd op privileges die ik genoot, maar Kees niet. Hij was de oudste in een gezin van drie kinderen. Nadat hun vader overleed, raakten ze hun winkel kwijt en probeerde moeder het hoofd boven water te houden door thee te verkopen en kleren te verstellen. De winters waren koud en de kolen duur. Het duurde jaren voor ik besefte dat Kees’ moeder, die zich gedurende het hele boek sterk had gehouden, voor het eerst echt brak toen haar zoontje verkondigde dat hij zou stoppen met school om haar te helpen het gezin te onderhouden. Opeens begreep ik de beslissing van Kees volkomen. Dromen najagen is leuk, maar niet een luxe die iedereen zich kan veroorloven.
Mijn eigen basisschooldromen bestonden vooral uit de boeken die ik zou uitbrengen, die niet alleen heel goed moesten zijn maar ook nog eens voldoende zouden opbrengen om een appartement in New York te bekostigen. Ergens op het vwo kwam ik erachter dat (a) boeken over het algemeen niet zo veel geld opleveren; (b) geld, ongeacht wat vaak wordt gezegd, toch best belangrijk is als je een dak boven je hoofd wil hebben en (c) dat ik lang niet zo’n goede schrijfster was als de auteurs naar wie ik opkeek. Gedesillusioneerd besloot ik mijn literaire dromen te vervangen voor een studie psychologie waar ik wél een “echte baan” mee zou kunnen vinden. Toegegeven, een stuk minder dramatisch dan de beslissing die Kees moest maken, maar desondanks een grote opgave voor mijn puberale zelfbeeld.
Het feit dat ik dit essay schrijf, getuigt ervan dat ik mijn droom toch niet helemaal heb laten varen. In mijn tweede jaar psychologie, geïnspireerd door een tergend saaie collegereeks over neuropsychologische tests, vond ik hem weer een beetje terug en probeerde ik een manier te vinden om mijn ambities te combineren met de praktische eisen van het leven. Met matig succes, kun je zeggen, want die succesvolle roman is er nog steeds niet en altijd zeker over mijn capaciteiten ben ik evenmin. Ook daar probeer ik berusting in te vinden; dat je dromen niet allemaal uitkomen, hoeft niet te betekenen dat je voor altijd ongelukkig gaat zijn. Net zoals wij zelf veranderen, veranderen onze dromen met ons mee. Thijssens proloog doet geloven dat Kees misschien geen opmerkelijk, maar toch een gelukkig leven heeft geleid als volwassene. Dat idee troost me terwijl ik in boekhandels tussen de B’s speur naar de exacte plek waar ooit mijn boek komt te staan.