De man denkt eens lekker ongegeneerd te kunnen gluren, maar de glazen van zijn zonnebril zijn niet donker genoeg. Ze ziet precies waar zijn blik zich op vasthaakt. Had hij maar naar haar borsten gekeken, had hij in godsnaam maar naar haar borsten gekeken. Maar die heeft ze niet. Anatomisch gezien wel, natuurlijk, maar mensen denken niet zo letterlijk. Ze is een vormloos wezen, ze weet het, ze heeft het zelf als eerste vastgesteld. De enige lichamelijke kenmerken waarmee ze de aandacht van de man kan trekken, zijn aandacht trekt, zijn de traanbuizen die gewillig vocht door zich heen laten stromen. Zoals de trein waarin ze zit over het spoor raast, zo stroomt het water door haar buizen.
Waarom nu.
De man wisselt van steunbeen, herplaatst het krantje op het bovenste been. Doet alsof hij leest. Maar ze heeft het al gezien. Ze draait haar hoofd nog opzichtiger naar de raamkant. Waarom nu. Jarenlang erom gevraagd, gewoon weer even voelen, gewoon weer even mens zijn. Ze wil een mens zijn wanneer zij daar om vraagt.
De avond van de diploma-uitreiking. Ze zat in de aula van de middelbare school tussen haar klasgenoten op oncomfortabele klapstoeltjes. Ze had de nacht ervoor woelend doorgebracht. Niet vanwege de plechtigheden: het naar voren geroepen worden, het op haar toegesneden praatje van de ceremoniemeester, het zetten van de handtekening. Aan stressen over de plechtigheden was ze nooit toegekomen. Het was de kledingkeuze die haar wakker hield. Hoe zou ze op dat podium staan, wanneer haar naam was omgeroepen en de hele zaal haar gang naar voren had gevolgd. Casual of chic, underdressed of overdressed. In haar hoofd speelden zich twee versies van de diploma-uitreiking af. In beide versies had ze de verkeerde keuze gemaakt.
Ze had de juiste keuze gemaakt. Zij zat daar in een spijkerbroek en degelijke witte blouse, met bescheiden zilveren oorbellen die de outfit verhieven tot een geheel waarmee ze de aandacht kreeg, maar niet opeiste. Haar ouders had ze al gespot tussen het publiek, staand met haar zusje tussen hen in. Ze zou haar zusje laten zien hoe je als een koningin de schooldeuren achter je dichttrok.
Een stemmig kijkende schooldirectrice betrad nog voor de officiële opening het podium. Ze dacht: nooit komt u uw kantoor uit, maar nu de krant er is… De directrice zei dat ze triest nieuws had. Ze vertelde dat één leerling er niet bij zou zijn deze avond omdat hij zich gisteren van het leven had beroofd. Onze gedachten waren bij zijn familie.
De hare niet. Haar gedachten waren overal behalve bij zijn familie. In een nanoseconde had ze vastgesteld dat ze de leerling niet gekend had, niet meer zou kennen ook. Daarna ging de taal, die sinds haar puberjaren altijd van de emotie leek te winnen, met haar aan de haal. Ze probeerde een leven als buit te zien. Had zijn leven ergens diep in zijn lichaam in een kluis gelegen? Of had hij echt, zo, heel opzichtig, zijn leven op zijn lijf gedragen. Dan had je er wel een beetje om gevraagd. En als je jezelf beroofde, veranderde er per saldo toch niets?
In de zaal was per saldo ook niet veel veranderd. Honderd-en-een om honderd-en-twee eindejaars. Was het gewoon rustig of was er een minuut stilte afgekondigd? Kon ze dat vragen aan degene die naast haar zat? Gelukkig, (gelukkig?) de directrice verliet het podium en de ceremoniemeester nam het over. Hij zei: Tja, daar word je stil van, en liet een stilte vallen. Na vijf seconden pakte hij de draad op, verwelkomde alle aanwezigen. Zijn opsomming eindigde met de mensen waarvoor u hier allemaal gekomen bent: de geslaagden! Het applaus was, na een voorzichtige start, harder: dat is wat ze zich herinnert. Alsof alle vaders, moeders, opa’s, oma’s hun dierbare kroost bedankten dat ze sterk genoeg waren geweest om te blijven leven. En ze nam het applaus in zich op. Ze zocht naar de gezichten van haar ouders en zusje tussen het klapvee. Ze glom van trots.
Het is een jaar geleden dat haar schoolgenoot zijn leven beëindigde. Een kleine twee maanden geleden dat dodenherdenking plaatsvond. De oorlog in Syrië duurt al tijden, net als al die andere oorlogen die het nieuws niet eens meer halen. ‘De aanslag in Frankrijk’ is een omschrijving geworden die naar zoveel drama’s tegelijk kan verwijzen. Vorige week nog kreeg haar oma te horen dat ze kanker had. En al die keren nam de taal nam de plaats in waar emotie hoorde te zitten. Wat erg! Zo triest! Zo verdrietig.
Maar voelen kon ze niet.
Vandaag is er niets gebeurd. De gebeurtenis is zij. Nu ze haar hoofd zo opzichtig naar de raamkant heeft gedraaid, durft ze het niet meer te bewegen. Ze kan niet zomaar haar hoofd terugdraaien zonder kort oogcontact te maken met de man tegenover zich. Ze moet naar buiten staren. Ze zit vast. Vast zit je. Ze huilt niet meer, dat wel, maar ze blijft geëmotioneerd. Het zou in principe zo weer… als ze eraan…
Een hand op haar knie. Nee, een krant op haar knie, tot een rolletje gevouwen.
‘Pardon, meisje.’
Een por met de krant tegen haar knie. Gewoon negeren. Gewoon heel intens een weiland zien liggen.