i.
ik grijs uit maar zonder kleuren zie ik weinig
alles verstilt ik maakte de klok het begin
van post toen wij elkaar net leerden schrijven
zoveel wat we hebben gemaakt is voorschrift
ik kan het licht onderscheiden ik volg het met een ontbloot oog
en daarna met mijn vingers, mijn lichaam vermot en ik voel me getrokken
ik sjees sneller dan mijn benen mijn voetzolen flapperen achter me aan
het donker is zacht maar afwijzend nu kijk ik door mezelf heen al het wrevel
zonder grip uit te oefenen laat ik mijn vingers vieren als mouwen
elke wekker duwt ons dieper in slaap
we staan vroeg op om kleurloos plastic te verzamelen
we zetten het in struikelbare zakken in de portiek
ii.
het plastic neemt gedaantes aan ineens lijkt het een kromme man
ik zet hem aan de keukentafel en we kijken elkaar aan
ik gooi een stoel van het balkon, negeer het verraste gekrijs
zie de man kijken en gooi hem er achteraan
ik zie een visje ze is klein en lijkt wat scheef
en de golf groen en paars door de zon
zie ik een boot schudden maar het is een wolk
een grijze zonder haar met kleine sproetjes ze giechelt wat
ze lijkt op die reiger die me altijd aanstaart
nu staar ik terug haar kop is oneven haar linkeroog te hoog
en ik vraag me af of haar zicht schommelt
ze draagt een nummer dus het zal wel goed zijn