Er blijft altijd iets aan zijn schoenen hangen. Is het geen kauwgom dan is het een sigaret, confetti snippers of een kapotgeblazen ballon. Gisteren was het volkskermis en vandaag ligt de stoep vol met kleurrijk gruis. Pim is nog maar enkele passen van zijn huis verwijderd en zijn schoenen zitten nu al onder de drek, alsof hij hier een hele nacht dansend heeft doorgebracht.
Wanneer hij op zijn tippen wandelt om het plaksel te vermijden beginnen zijn passen op een hinkelen te lijken. Eerst links dan rechts om met dit kronkelsysteem toch zo proper mogelijk rechtdoor te blijven lopen.
Hij glijdt met zijn ogen over de lijnen van de straattegels. Rechthoekige vakjes in een visgraatmotief. Hij probeert enkele seconden binnen de lijntjes te lopen, alsof hij op naaldhakken wandelt. Er doemt een grote regenplas op uit het trottoir en in een reflex huppelt hij in drie passen, langs de stoeprand over een drempel, met zijn hielen net hoog genoeg, droog over deze waterput.
Pim blijft trots even staan maar bedenkt zich dan en draait zich om. Hij gaat met zijn beide grijs zandige sportschoenen in de ondiepe plas staan. Vastberaden laat hij zijn schoenzolen even weken, zodat hij zeker is dat al het gruis los zal laten. Pas als hij de kilte van het water door zijn sokken aan zijn tenen kan voelen, trekt hij zijn voeten terug.
Zijn sportschoenen glanzen opnieuw en lijken onder dit straatlicht aardig wit. Het is nog donker ‘s ochtends, zo vroeg dat de vogels zelfs nog niet fluiten. Het regenbooggehalte in de felle LED-lantaarn zorgt toch voor enig contrast. Hij houdt van dit soort ochtenden. Dan voelt hij zich even een haan die met zijn schorre stem, zijn schoeisel, de andere mensen krakend wakker maakt.
Het station is niet meer zo ver. Hij kijkt even voor en achter zich. Zijn schoenen voelen zwaarder nu hij ze in de regen heeft gedoopt. Hij ziet ver achter zich nog enkele natte afdrukken, dwars over de straattegels. Mooi zo, dan zien andere vroege vogels toch dat hij nog eerder dan hen is opgestaan.
Hij slaat een andere straat in, de tegels veranderen in een trapmotief. Op het einde van de straat gaat de stoep over in treden. Zowel naar boven als beneden duikt de hal van het stationsgebouw van Jette op. Hier neemt hij elke ochtend de trein naar zijn werk. Met een blauwe elektrische fiets moet hij door het heuvelachtige Brussel fietsen, bezorgd hij pakketjes voor Coolblue. Hij kent brussel ondertussen uit zijn duim.
Aan het station zelf is nog geen persoon te herkennen. Niet te min weet hij zeker dat hij niet de enige persoon op de trein zal zijn. Gelukkig, want alleen op een trein zitten vindt hij maar akelig.
Enkele maanden geleden zat hij alleen in een wagon op de laatste trein terug naar huis, toen er voor zijn trein een poging tot suïcide plaatsvond. Na een korte onduidelijke melding stond de trein stil. Toen hij realiseerde wat er gebeurde kon hij zich niet bewegen, terwijl iets in zijn hoofd het op het lopen had gezet. De motoren vielen stil en het licht ging uit. Hij zat alleen in die treinwagon, voelde zich angstig en onuitstaanbaar grof en schuldig omdat hij in die trein zat. Hij durfde haast niet te ademen, ondanks dat niemand hem dit zou kunnen kwalijk nemen.
Na een tweede melding, deze keer duidelijk en opgelucht dat het slechts om een poging ging en de persoon op het spoor nu in veiligheid was, blijft dit voorval hem volgen. Wanneer hij nu, vroeg of laat, een trein moet nemen, zet hij zich steeds wellicht niet naast maar in de buurt van anderen. Al was het alleen maar om ze te kunnen horen ademen. Te kunnen staren naar dat menselijke gelaat of verderop achter een zetel een haardos te zien opduiken.
Er zijn ochtendmensen die van verdere oorden nog vroeger in dezelfde trein moeten stappen en dan hier in Jette aankomen, wachten om verder te gaan. Hij beklimt de treden van het station, zuigt zichzelf vol met zuurstof, komt aan op spoor 4. Vandaag is het station niet hetzelfde. De lucht voelt plakkerig en het perron ligt bezaaid onder datzelfde kleurrijke gruis als de stoep.
Pim is vandaag niet de enige die op een trein wacht. Er staat een jonge vrouw op het perron. Ze heeft een dikke zwart bonten fleece aan en leunde met haar zij tegen een paarse trolley. Onder de fleece blinkt een zwart lederen kleedje, tot kort boven haar knieën. Misschien was ze hier op visite bij vrienden en hadden ze gisteren de kermis bezocht.
Pim kijkt de andere kant op en ziet daar de kleur van de huizen aan de overkant van het station veel intenser worden. De dakpannen krijgen hun oranjerode korst terug en zijn duidelijk te onderscheiden van de lucht. De ochtendzon breekt door het wolkendek en alles krijgt langzaamaan een gele rand. Het dauw droogt op en de maan verandert in een wit gommetje dat zichzelf lijkt uit te vegen.
Pim stapt voorzichtig richting het bankje op het perron en voor hij zich neerzet veegt hij de laatste nacht druppels van het bankje met zijn linnen zakdoek. Hij zit neer, leunt met zijn ellebogen op zijn knieën, zijn zitvlak op het omboordsel van de bank. Hij kijkt even op zijn smartphone, over twee minuten zou zijn trein moeten arriveren. De jonge vrouw kijkt ook op haar smartphone.
Wanneer de trein arriveert stapt hij als eerste op. De paarse trolley van de jonge vrouw rolt niet gemakkelijk en maakt een vreselijk lawaai. Voordat ze op de trein is gestapt heeft Pim al plaatsgenomen in de treinwagon. Ze zet zich in een andere wagon. Hij twijfelt. Kan hij zich nu nog verzetten? Heeft de vrouw nog niet gezien dat hij hier al heeft plaatsgenomen? Zou ze het vreemd vinden als hij zich nu nog verplaatst en in dezelfde wagon als zij gaat zitten? Hij houdt zijn adem in en raapt zijn moed bij elkaar, houdt zijn sjaal, portemonnee en smartphone in zijn hand. Hij staat recht en wandelt door het gangetje van de trein richting de wagon van de vrouw tot hij plots iets voelt plakken. Hij weigert naar zijn schoenzool te kijken en houdt nog even vol. Hij kan nu echt niet gefrustreerd geraken. Hij mag nu echt niet panikeren.
Godverdomme, bij elke stap die hij zet maakt het plaksel onderaan zijn schoen een smakkend geluid, blijft hij telkens kort aan de vettige vloer kleven. Het kan niet anders dan dat de vrouw zijn entree nu wel heeft opgemerkt. Zijn rugzak ploft hij tegen het gordijn van het treinraampje, dat er maar slap en uitgerafeld bij hangt. Hij zet zich neer op de eerste zetel die hij tegen komt. Hij kan de vrouw zien zitten aan de laatste zeten aan de andere kant van de wagon. Hij leunt met zijn rug tegen zijn rugzak en houd zijn getroffen schoen in zijn twee handen vast, zijn been in een wurggreep.
Er steekt een pikzwart stukje drop tussen het reliëf van zijn zool. Het lijkt wel een zwart gat dat al het licht uit zijn ogen slurpt. Het plakt zo stevig en dik dat hij zijn stem wanhopig inslikt en snel binnensmonds begint te vloeken. Hij slaat zijn voet snel even neer en krult met zijn handen door zijn haar. Het voelt alsof alle spotlights naar hem zijn gedraait. Hij zucht tevergeefs en wanneer hij zijn hoofd strekt kijkt hij recht in de ogen van de vrouw, haar pupillen zijn even zwart als de drop aan de schoen.
Ze laat hem enkele seconden niet los. Haar oog, omrand door een veeg houtskool en gouden glitters zoals de confetti, kijkt hem zo strak aan dat hij van binnen iets kan voelen branden. Ze ziet er uitgeblust uit. Heeft ze eigenlijk wel geslapen? Hij blijft zich maar afvragen of hij haar niet kent. Niemand komt zomaar naar Jette. Wat had ze daar te zoeken?
Hij richt zich terug op de de drop tussen zijn sportschoen. Met het randje van zijn linnen zakdoek rukt hij de drop ervan tussen. De ogen van de vrouw blijven aan hem plakken. Nu dat hij haar ogen kan voelen durft hij zijn hoofd niet op te richten. Gebukt bekijkt hij het zwarte klontertje en begint er alsof het een hobbel klei is mee te boetseren. Eerst perst hij het volledig plat en drukt hij met zijn nagel een diepe snede in de inktkleurige gelei.
De vrouw laat los en kijkt nu door het venster. Pim voelt een last van zijn schouders vallen en veegt zijn zakdoek af aan de binnenkant van het grijsmetalen vuilbakje van de trein. Hij heeft een hekel aan alles dat plakt, zeker als het om plakkerig eten gaat. Vond ze die drop ook zo degoutant?
Pim zet zich terug goed en bestudeert de ramen van de wagon. Hij kan het ochtendlicht zien binnenvallen aan de kant waar de vrouw zich heeft neergezet. Het is al volledig helder en de zon valt op de vrouw haar gezicht. De gouden glitters schitteren als vallende sterren. Pim durft zich nog steeds niet volledig naar haar kant te draaien maar kan vanuit een ooghoek haar smalle gezicht zien stralen. De vrouw begint in haar roze handtasje te roffelen en haalt er een witte kauwgom uit en steekt deze in haar mond. Haar kaken maken hetzelfde geluid als zijn sportschoen van daarjuist. Haar tanden zien er geel uit in vergelijking met de spierwitte kauwgom die ertussen uitrekt. Zou ze het doorhebben dat hij naar haar kijkt. Waarom lukt het hem niet zijn ogen af te wenden?