Het verhaal gaat zo: de tiener struikelt van de rand, en belandt voor de tram.
De tiener staart naar de tram om duidelijk te maken dat die hier niet langs mag rijden.
De tiener heeft autisme. Dat roept iemand vanaf het perron.
‘Sta op! Niet zo autistisch doen!’
De tiener is een meisje. Haar psycholoog zei dat autisme niet vaak voorkomt bij meisjes, hun gedrag wordt al snel als kattig of bazig gezien.
De tram stopt voor de tiener. De politie komt van om de hoek helpen. De politieagent plukt de tiener van de trambaan en neemt de tiener mee naar zijn auto. De tiener wil dit niet. De tiener krijgt handboeien. De tiener is zwart.
Haar psycholoog zei dat het niet vaak voorkomt bij zwarte mensen. De persoon vanaf de tramhalte roept haar na.
“K***** n****!”
De tiener is te laat voor een familiefeest. Een oudere neef komt haar ophalen van het politiestation. In de auto luistert hij naar Kanye West. Ze vraagt naar de titel van het lied.
‘Probeer niet zwart te doen. ‘t Is te laat daarvoor.’
Het verhaal gaat zo: een president van de Democratische Republiek Congo werd op een dag wakker en zei dat hij van dat Europese af wilde. Voor alle ouders betekende dit dat ze hun kinderen geen Bijbelse namen meer hoorden te geven. Echte Congolese namen wilde de president. De ouders die iedere dag naar de kerk toe gingen, wilden echter nog wel Franstalige namen. Dus die kregen de kinderen ook. Eén Congolese naam, want dat wilde de president, en nog één naam, een Frans/Bijbelse naam. Als laatste ook nog de familienaam, want dat blijft. Waar je ook naar toe gaat, dat blijft.
Het verhaal gaat zo: de ouders hebben moeite dit verhaal uit te leggen bij het registratiekantoor van het vluchtelingenkamp.
Het verhaal gaat zo: de kleuterjuffrouw vraagt hoe ze haar naam schrijft. Op alle kleurplaten die ze inlevert verandert ze namelijk telkens de laatste letter.
‘Schrijf je je naam met een e aan het eind of een a?’
Het kind glimlacht. ‘Dat mag je zelf kiezen!’
De juffrouw kiest voor-
Het verhaal gaat zo: ze kan goed koken en is daar dankbaar voor. Iedereen die haar iets vraagt op het familiefeest heeft het over eten, en ze heeft het nooit mis.
Ze weet hoe het zit met de pundu, makayabu, fufu, de kip, de vis, de beignets, en les haricots. En ze glimlacht een beetje, terwijl de muziek bonst in het kleine huis. Dit werkt, dit mag. Ik mag erbij horen.
De keuken deur barst open en de luie jongens met rook op hun kleren en bierflesjes in hun handen stappen naar binnen.
Ze snuiven de geur van het eten op. Dat is lekker, want zij heeft het gemaakt.
‘Merci, kamama, merci!’
Hun rookgeur verpest de aroma’s waar ze de hele dag aan heeft zitten werken. Ze schrikt wanneer het voelt alsof ze zich met een mes heeft gesneden. Dat gebeurt niet. Wat er gebeurt is dat ze zich zo boos voelt dat ze haar bloed ook in haar oren hoort razen. Ze weet niet wat ze daarna doet.
Haar moeder komt de keuken in rennen en stopt naast de jongens. Ze kijken haar allemaal aan. ‘Encore une épisode?’
Ze wil hier niet bij horen.
Het verhaal gaat zo: ‘Ik ken daar niemand en ik wil niet in m’n uppie staan. En daarmee zeg ik niet dat ik anti-black ben. Ik heb gewoon geen zwarte vrienden, dus wat wil je dat ik ga doen? Je kunt niet meer van me-’
Er wordt gelachen. ‘Zo raar dat ik blank ben, maar zwarter dan jij.’
Het verhaal gaat zo: er is een oorlog in Oost-Congo. Het is code rood daar, niet vanwege Ebola, maar vanwege het bloed. Vanwege de mannen in ongeïdentificeerde uniformen met wapens die op Europese wapens lijken. Vanwege huizen die op rode hellingen gebouwd worden en er vanaf glijden. De natuur erodeert op haar eigen manier de randjes ervanaf.
Het verhaal mag ook zo gaan: vlak voordat de nicht gaat trouwen, plaatst ze een haarspeld in mijn haar. Ze kijkt me aan en glimlacht. Ze draagt make-up van een echte make-up artiest. Ze ziet eruit als een prinses, een model, een instagram feed. Ze is zo mooi. De nicht kijkt me aan en streelt mijn wang.
‘Je bent zo prachtig.’
Het verhaal gaat zo: na de middelbare school voelt het alsof er een startschot wordt afgevuurd. Het voelt alsof ze daar pas later achter komt – pas nadat ze haar geluidsdempende koptelefoon af doet en gepasseerd wordt door leeftijdsgenoten die al bezig zijn met hun tweede ronde.
‘Waarom blijf je stilstaan? We zijn toch vrienden?’ roepen ze en hollen verder.
Er begint iets in haar te bewegen: de neuronen die nodig zijn om je lichaam te bewegen. Haar benen proberen het ritme van de rest te vinden. Ze wil niet in haar eentje rennen. En het is pas nu ze rent dat ze doorheeft dat ze hier eigenlijk wel goed in is. Al gauw rent ze weer naast haar leeftijdsgenoten. Ze kletsen. Ze hebben het over films. Ze hebben het over de opleidingen en de echte steden. De echte Europa-Randstadsteden voor studenten. Een van de vrienden gaat stoppen met de opleiding. Een ander blijft werken bij de bijbaan in de supermarkt. Nog weer een ander doet een dubbele bachelor. En zij dan? Bij het einde van de gezamenlijke ronde is de eindstand dat ze nog steeds een ronde achterstand heeft.
Haar psycholoog (die ze nu niet meer kan betalen omdat ze ouder is dan 18) vertelde dat alles voor haar meer inzet zal kosten.
Tussen het thuisleven dat hetzelfde is gebleven en hoe tegelijkertijd alles er omheen veel te snel aan het veranderen is, bestaat haar kamer. Daarin zit ze te peinzen. Ze heeft daar haar laptop open om powerpoint presentaties van de opleiding te lezen, duo snel open en dicht te doen, of te Netflixen. Die tussenkamer van haar leven is zo verstikkend dat het haar niet meer lukt om te verbergen hoe ze zich over die achterstand voelt. Hoe alleen ze zich voelt.
De neuronen in haar brein vormen dan beelden van haar toekomst die alsmaar onmogelijker begint te lijken. Die begint steeds meer op een droom te lijken van iemand die ietsjes minder autistisch is dan zij. Ze snapt het verhaal niet meer, omdat ze zichzelf er niet in kan plaatsen. Want wie is de persoon in de beelden die het huisje en boompje heeft? Wie is de persoon die een baan heeft en trotse jongere broers en zussen? Wie is de persoon die vrienden heeft als zij het zelf niet is?
Wat doet ze hier met haar laptop?
‘Je hebt het startschot toch ook wel gehoord?’ Wat als er toen een vogel was doodgeschoten?
Die doodgeschoten vogel heeft dan een eervollere dood dan haar antwoorden op de onmogelijke toekomstbeelden.
Het verhaal gaat zo: de diepste hoek van haar kamer is de buitenste rand van de maatschappij. Ze heeft haar vingers over de richel vastgeklampt terwijl ze er overheen kijkt – de afgrond in. Wanneer ze ongesteld is, gooit ze daar haar gebruikte tampons en maandverband in. Alsof ze op die manier duidelijk kan maken aan de rest, aan de oudere generaties, aan haar toekomstbeelden, dat ze vruchtbaar is. Dat ze voort zullen bestaan. Ze roept het niet, maar denkt het wel. Ik bloed kindertranen. Ik bloed kindertranen!
Soms leunt ze iets te ver naar voren en voelt ze haar hart in haar keel wanneer ze ervan af dreigt te vallen. Ze kruipt dan snel terug. Ze laat haar vastklampende greep op de rand los en kruipt terug naar de maatschappij, naar de deur van haar kamer.
Het verhaal gaat zo: een jongere nicht in de familie is internet-bekend. Ze krijgt geregeld de nieuwste collectie kleren opgestuurd van de duurste merken. Op de verjaardag van een baby die bij hun gevierd wordt, komt zo’n pakket binnen. Het is een grote doos, alsof er een televisie in zit. De jongere nicht voelt zich stoer, dat kan ik duidelijk zien aan haar ingehouden glimlach. Maar ze is ook een beetje chagrijnig – want nu moet de rest het zien en aanraken.
‘Je kunt dit niet voor jezelf houden terwijl de baby jarig is!’ dat zegt een oude vrouw van de familie.
Het grote pakket gaat open en daarin zitten kleinere pakketten. Veel handen grijpen ernaar. De jongere nicht pakt haar telefoon erbij en maakte een video voor de volgers. when it’s suddenly ‘our’, ‘us’ and ‘we’ – pls remind me why i love my family. Iedereen, zelfs de oude mannen, willen weten hoe het zit. Wat is dat nou? Waarom krijgt zij spullen opgestuurd? Wie vinden haar leuk? En voor wat? Is dit waarom ze alleen vmbo heeft gedaan? Wil ze niet door gaan studeren en een echte baan krijgen zoals – ze wijzen naar mij. De jongere nicht moet daar hard om lachen. In de chaos van alle kinderen, muziek, eten en talen begint ze haar pakketten en doosjes op te ruimen.
Ik steel de hakken.
Het verhaal eindigt zo: het is een winternacht zonder sneeuw. Ze loopt op hakken naar dezelfde tramhalte waar ze als tiener over struikelde. Dit keer struikelt ze niet. De lichtkrant van het wachthokje geeft aan dat er momenteel alleen nachtbussen rijden, maar dan wel een paar haltes verderop. Mooi zo, denkt ze. Hier word ik niet lastiggevallen.
Ze stapt van de stoeprand af en klikt haar hakken in de tramrails. Ze laat zichzelf zakken op haar kont. De grond is nat en koud. In winternachten zijn onbelangrijke tramhaltes net zo verlaten als de straten van Congolese jungledorpen in de nacht. Alles wat er dan nog op de weg strompelt is prooi voor ongeïdentificeerde mannen in uniform, of een roofdier.
Zo op de rand zitten doet haar denken aan haar kinderkamer, studentenkamer en ook de kamer van het huis waarin ze haar eigen gezin wil beginnen. Dat huis is er nog niet, maar zij is er al tijdje en zoals de rest van de stad op dit tijdstip is ze moe.
Ze gaat op haar zij liggen. Op zo’n manier dat ze de lichtkrans nog kan zien en misschien de eerste zonnestralen, als die er zijn voordat de eerste tram rijdt.
Ze probeert haar ogen zolang mogelijk open te houden. Hiervoor klappertandde ze nog, maar nu dat ook gestopt is, voelt alles een stuk kalmer in haar hoofd.
Ze valt bijna in slaap wanneer ze plots het geluid van vuurwerk hoort. Misschien is het een vuurwapen. Misschien is er een vogel dood.
Hoe dan ook – ze schrikt en valt van de rand.