Onze oude badkamer had een soundtrack. Eerst het klapperen van de deurklink waarmee je de deur met een laag, zuigend geluid uit haar post kon trekken. De harde klik van de schakelaar die ik bediende door een ruk aan een touw rechts van de deur te geven. De afzuiging die aanging met het licht zorgde voor een monotone, zware fluittoon die het moment van betreden afsloot. Als ik dat geluid hoorde bevond ik me in een kubus, een afgesloten ruimte zonder ramen. Het geluid was zo bedwelmend dat het leek alsof de wereld achter de muren stopte. Het benam me de adem.
Soms trok ik uit gretigheid naar licht te hard aan het touw van de schakelaar, waardoor het gewichtje onderaan – een bruine plastic ring – met geweld tegen de spiegel en de muur aantikte. Het was altijd zaak zo snel mogelijk een einde te maken aan dit geluid. Ik had het gevoel dat als ik het gezwaai niet zou stoppen, die ring een eigen leven zou gaan leiden. Ik controleerde vaak na het verlaten van de badkamer of het touw stil hing, zodat het niet stiekem in beweging zou blijven in mijn afwezigheid. Zodra ik weer in bed kroop luisterde ik altijd met gespitste oren. Mijn oren zochten dan naar die repeterende tik, dat heldere geluid wat een barst kon slaan in de breekbare stolp waaronder ik mijn gemoedsrust verstopte.
Ik had het idee dat de badkamer een geheim voor me had, en keer op keer was ik bang voor de bevestiging van dit vermoeden. Ik had het gevoel dat die ruimte me kon opslokken en dat niemand dat zou merken of horen. Dit gevoel had ik met name ‘s nachts. Voor een slokje water was het afdoende om het touw van de lichtschakelaar stil te hangen en me daarna snel terug naar bed te haasten. Als ik had geluisterd of het touw rustig bleef, kon ik ontspannen. Maar vaak had ik al zo lang wakker gelegen dat een nachtelijk toiletbezoek onvermijdelijk was.
De wc was oud en bevond zich direct naast de douchecabine. Op de stortbak stond luchtverfrisser, lavendel. Nog steeds associeer ik die geur meer met badkamers dan met planten en voelt het soms alsof de paarse bloemen alsof doen. Van tevoren inspecteerde ik altijd de wc. Ik keek argwanend in alle afvoerputjes in de badkamer, omdat ik het idee had dat de duisternis me via die weg kon vinden. De wc was als een afschrikwekkend grote poort naar datgeen de badkamer mogelijk voor me in petto had.
En elke nacht was daar het moment waarin ik heel even zeker wist dat ik gelijk had. Het moment waarop de vermeende onderwereld die zich onder de tegels en diep in de afvoerputjes schuil hield aan mij openbaarde. Het was het moment van doortrekken. Ik zette me schrap, maakte me klaar om te rennen, en drukte. De wc bulderde en kolkte, en in het geraas van naar beneden stortend water door verouderd sanitair hoorde ik de bevestiging van al mijn angsten. Een geluid dat zo hard en gewelddadig door de nacht heen klonk, dat kon niets anders dan iets vreselijks betekenen.