Een hal leidde naar een zaal met aan elk eind een tweepersoonsbed. Het plafond was hoog, de muren dik. S. en ik lieten onze koffers achter en renden een rondje door de slaapkamer, lieten ons vallen op onze bedden. Ik drukte mijn verhitte voorhoofd tegen het kussen. Hier lag ik, op een koel wit laken, met buiten de trillende zomerlucht en het spookspoor van mijn stappen.
Het duurde even voor we de kamer echt in ons op konden nemen. We rustten uit en gaven onze ouders een virtuele rondleiding; naast de open haard stonden twee leunstoelen, in de hoek hing een televisie, het bureau had een uitklapspiegel en we bedienden de lichten met een afstandsbediening. Op het nachtkastje stond een draaitelefoon. De minikoelkast was gevuld met belachelijk dure chips en waterflessen.
Vanaf het balkon hadden we uitzicht op zee, een boot sneed een zilveren lijn in de golven. De zon maakte mijn hoofdpijn erger en ik ging weer naar binnen. Ik douchte, smolt onder het koude water en waste het zweet uit mijn haren. In de spiegel zag ik een vermoeide versie van mezelf, met verbrande neus en wangen. De badjas was zacht en de sloffen te groot, mijn natte haren verkoelden mijn nek.
Mijn hoofdpijn verergerde wanneer ik bewoog. Duizelig. Ik drukte mijn hand tegen mijn voorhoofd en zocht naar een pijnstiller in mijn rugzak. S. ging douchen en ondertussen googelde ik symptomen, naast mij loste een pijnstiller op in een glas water. Ik kwam uit op een beginnende zonnesteek. Advies: uitrusten en uit de zon blijven. Ik pakte mijn koffer uit, legde poëziebundels op mijn nachtkastje en probeerde te lezen. De lucht koelde af, de hemel blauwpaars.
S. kwam binnen, eveneens in een badjas met pantoffels. Ze smeerde product in haar krullen en kleedde zich om. Dit keer geen korte broek en topje meer, maar een lange joggingbroek, een T-shirt en een vest. Ze ging naar de supermarkt en kwam terug met fruit, jam, brood, waterflessen en instant noedels. We leunden met onze ellenbogen op de nog warme balustrade van het balkon, naast ons dampende bekers soep. De stadslichten doofden de sterren maar de maan bleef helder schijnen.
We keken naar de glinsterende zee die voor ons verborgen was geweest toen we in de wirwar van straten naar schaduw zochten. Ik droomde over het bezoeken van de musea en restaurants, de kerken en forten. “Wat een bizarre dag,” zei ik. S. stelde voor om samen het hotel te verkennen en zodra ik mij beter voelde, de stad. We aten in stilte en keken naar de slapende Vesuvius, naar de lichtjes en de zee, naar de palmbomen die zodra de avond viel de maan omarmden.