‘Oké,’ zei Sandrina. ‘Mooi. Heel mooi. Ik begrijp het al. Je laat het liever aan de lezer over om de humor ervan in te zien.’
Stoff glimlachte. ‘Ik heb het idee dat je vragen op zijn. Uitstekende vragen waren het. Je hebt mijn boek gelezen, dat lijkt me duidelijk. Over de kwaliteit van de lezing laat ik me niet uit.’ Een tweede blik op zijn horloge. ‘Zullen we doorgaan naar het signeergedeelte? Zoals gezegd zou ik vanavond graag nog verder schrijven aan mijn nieuwe roman.’
Goddank, dacht Aster. Hij klemde zijn vingers steviger om het boek.
‘Hé,’ klonk een stem achter uit het publiek, ‘en onze vragen dan?’
Sandrina veerde op. Wisselde razendsnel van een donkere naar een schuldbewuste blik. ‘Oh.’ Een hand voor haar mond. ‘Dat is waar ook, Hayo. Wat ben je scherp – en aanwezig vandaag. Was ik toch bijna de publieksvragen vergeten. En… O! De foto’s! Hayo, kom eens hier met je telefoon. Ik kan toch moeilijk een selfie gaan maken met Daniël. Dan zie je altijd een onderkin, altijd. Een knelfie noem ik het.’
De kale man wurmde zich tussen het publiek door. ‘Kom d’r aan, kom d’r aan. Voorzichtig, voorzichtig, kostbare lading.’
Hij kon toch ook om de mensen heen lopen? Nu moest Aster een stap opzijzetten voor iemand die ‘Hé’ schreeuwde richting de grootste schrijver uit de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis. Een grof schandaal. En dan ging die vent ook nog eens de signeersessie verder uitstellen met zijn vragen. Met zijn foto’s. Van de herlezing van De geschiedenis van mijn aseksualiteit zou vanavond wel niets meer terechtkomen. Zijn leeshonger zeurde, maar kon niet gestild worden. Allemaal door dat domme wijf en die achterlijk vent.
Aster kookte. Als hij zijn voet nou…
‘Hooo’, schreeuwde Hayo voordat hij plat op zijn buik viel, vlak voor de tafel waarachter Sandrina en Stoff zaten. Zijn iPhone gleed tegen de pump van Sandrina aan.
‘Ieee’, gilde Sandrina. Ze tilde snel haar been op. Legde een hand op haar hart.
‘Pardon?’ vroeg Stoff.
‘Catastrofe, catastrofe,’ zei Hayo terwijl hij opkrabbelde. ‘Ik bleef haken achter iemands poot.’ Een verwijtende blik naar achteren.
Aster zag dat aan het voorhoofd van de medewerker het gevallen plakkertje kleefde. Hijzelf keek ook achterom, recht in het gezicht van een oudere meneer. Men volgde Asters blik, het hoofd van de man kleurde rood. Hij begon te stamelen.
Opgelost.
Hayo klopte het stof van zijn broek. ‘Kijk, hier word ik nou helemaal foxwild van: gat in m’n broek. En hij was net nieuw. Vorige week tijdens koopavond gekocht, potdomme. En m’n eitje? Hoe is het met m’n eitje?’
God, als u er bent, grijp in, dacht Aster met zijn blik naar de hemel gericht.
‘Je eitje?’ vroeg Sandrina op een stroperige toon. Ligt die hier? Ik zal eens gaan kijken.’ Ze stond op terwijl ze Hayo doordringend aankeek.
KRAAK.
‘Oeps!’ zei Sandrina.
‘Nee’ schreeuwde Hayo. Hij rende naar de tafel. Duwde zijn heup ertegenaan, leunde naar voren en greep naar Sandrina’s keel. ‘Dat deed je expres, heks.’
‘Ieee,’ gilde Sandrina. Ze zette een stap naar achteren, wankelde en viel in haar stoel. De stoel op zijn beurt klapte om. Al wat Aster nog van Sandrina kon zien waren haar in de lucht trappelende benen.
‘Wat is dit allemaal?’ vroeg Stoff. Hij stond op, dronk zijn glas leeg en zette het met een klap neer.
‘Ieee,’ gilde Sandrina.
‘Heks, vieze heks,’ schreeuwde Hayo, wiens overhemd was opgekropen tot halverwege zijn rug terwijl hij aan Sandrina’s benen trok. ‘De hele tijd sneren maar me wel zonder kilometervergoeding naar Amsterdam sturen, hè. Dan ben ik opeens een topper, als ik je van nut ben.’ Hij trok een ladder in haar panty. Viel over de tafel heen bovenop haar. De twee rolden over de vloer.
Aster stond aan de grond genageld, net als de mensen om hem heen. Iedereen keek toe hoe de ramp zich voltrok. Het was als kijken naar een afbrandend huis – zonder de sensatie dat er nog iemand vast kon zitten. Hij zag dat Stoff deed wat hijzelf allang had moeten doen: vertrekken.
‘Jullie horen nog van mij,’ zei Stoff tegen het kluwen mens dat over de grond rolde. ‘Ik zal zorgen dat jullie mijn reiskosten vergoeden en ik zal omrijden van Limburg tot Waddenland!’ Hij beende richting de roltrap.
Aster wisselde zijn blikken af tussen het worstelende boekhandelsduo en de schrijver. Terecht dat hij wegging, zijn held. Heel terecht. Niet met je laten sollen, ook al schrijft de conventie voor dat je te gast bent en dus moet blijven zitten. Maar, bedacht Aster zich, als hij weggaat dan…
‘Wacht!’ schreeuwde hij. Zijn stem was schor, hij had sinds gisteren niet meer gepraat.
Stoffs lichaam verdween in de diepte.
Aster onttrok zich aan de versteende massa en rende zijn held achterna. Het bonnetje. Hij moest een handtekening van de schrijver hebben.
‘Wacht, meneer Stoff!’
Aster hing over de balustrade. Ook nu liet de schrijver zich niet passief naar beneden dragen, maar zette de pas erin. Nog even en hij was weg. Weg met een gevoel van desillusie. Met een gevoel van niet begrepen worden. Aster wist precies wat er door Stoff heenging. Maar Stoff was wél begrepen. Door Aster.
Gevaarlijk ver boog hij zich over de ballustrade. ‘Meneer Stoff! Wacht nou. Vergeet dat stomme wijf en die achterlijke vent. Ik heb u begrepen. En ik wil u bedanken voor alles wat u geschreven heeft!’
De schrijver keek stoïcijns voor zich uit. Zijn lichaam en geest zo in balans dat hij niet eens hoefde te kijken waar hij zijn voeten plaatste.
Aster rende de roltrap af. ‘Ik wil u bedanken dat u de mythe van de mannelijke slonzigheid heeft ontkracht! Ik wil u bedanken dat u alle beleefdheidsongemakken heeft beschreven! Ik wil u bedanken dat de vanzelfsprekendheid van intimiteit heeft betwijfeld! Ik wil u bedanken dat u mij gezien heeft!’
Stoff behield zijn voorsprong. Hij schreed over de vloer van de benedenverdieping. Hij liep de draaideur door en gaf er een enorme zwieper aan.
Asters longen brandden. Hij kon niet verder, de draaideur was op tilt. Terwijl hij wachtte tot de deur tot rust kwam, zag hij Stoff steeds kleiner worden en opgaan in de schemering.
Hij beet op zijn onderlip. Nee – zo mocht het niet eindigen. Niet vandaag. Vandaag moest de realiteit maar literatuur worden.
Zonder aan de gevolgen te denken stak hij zijn voet tussen de draaideur. Een steek van pijn, maar de deur stond stil. Hij duwde zich een weg naar buiten en sloeg linksaf, waarheen hij Stoff had zien lopen.
Een rij geparkeerde auto’s. Eentje met brandende achterlichten en een draaiende motor. Aster rende ernaartoe.
Shit. Een vrouw achter het stuur. Of – ?
‘Meneer Stoff van Longue?’ Aster liep voor de auto langs, klopte op het raampje aan de kant van de bijrijdersstoel. Geïrriteerd keek de auteur hem aan. ‘Meneer Stoff, ik weet niet of u mij hoort. Ik wil u bedanken omdat u mij gezien heeft. En misschien een handtekening. Eentje maar. Ik heb zelf een pen bij me, u hoeft niets te doen. Alleen een krabbel te zetten. Kijk maar.’ Hij trok de pen uit zijn broekzak en tikte ermee tegen de ruit. Stoff sloot zijn ogen, spuugde een onhoorbaar woord uit en mompelde iets tegen de vrouw naast hem. De vrouw, grijze lokken door haar ravenzwarte haren, knikte.
Het raampje tussen Aster en de schrijver zakte voor een derde naar beneden.
‘Pen. Boek. Naam.’
Een brede glimlach trok over Asters gezicht. ‘Dank u, dank u. Aster heet ik. Een boek hoeft niet eens, ik heb hier een bonnetje.’ Hij trok het bonnetje uit de roman. ‘Op de achterkant ervan kunt u schrijven. Hier.’
Stoff pakte de spullen aan. Vouwde het bonnetje dubbel en legde het op het dashboard, krabbelde.
‘Dank u, dank u,’ zei Aster, van opwinding niet in staat stil te staan.
‘Pak aan,’ zei Stoff. Hij duwde de pen en het papier naar buiten. Aster ving ze op.
Stoff draaide zich naar de vrouw naast hem. ‘Welnu. Plankgas, mama.’
Aster maakte plaats, de Mercedes reed eens stukje naar achteren en schoot ervandoor. De stilte die inviel slokte alles op.
Aster liet zich gewillig opslokken. Hij probeerde iedere ademhaling bewust te beleven.
Het moment dat je weet dat er iets fantastisch te gebeuren staat, dat niet meer kan worden tegengehouden.
Hij hield het bonnetje voor zich. Zijn handen trilden.
Fijn dat je er was, Aster! Genoten van je aanwezigheid. Hopelijk snel tot ziens. Liefs, (handtekening)
Aster liet zijn armen zakken. Hij keek naar de plek waar de Mercedes was opgegaan in het verkeer. Ergens bij zijn hart groeide iets dat hij niet kende. Groeide? Gloeide. Als een inktvlek trok het door zijn lichaam. Hij wist dat dit liefde moest zijn, verlangen misschien. De pijn in zijn voet werd steeds heviger, maar het deerde hem niet. Niets zou hem ooit nog deren, zolang deze wereld door schrijvers werd bewoond zoals Daniël Stoff van Longue.