‘Kom,’ wenkt Marc me. Het donkerbruin is uit zijn ogen verdwenen. Ik laat me weifelend van het krukje zakken. Hij staat al bij de deur. Ik zak door mijn knieën en stoot hard tegen de eikenhouten katheder aan. Er ligt een oude opengeslagen Statenvertaling op. Het is de trouwbijbel van Marcs ouders. Ik kan hem nog net overeind houden.
‘Sukkel,’ mompelt Marc. Ik loop achter hem aan de trap op. Het blauwe broekje danst boven zijn knieholtes. Zijn kamer is op zolder. Hij heeft de hele verdieping.
Marc doet het grote licht aan. Ik ga op zijn donkergroene sprei zitten. Hij doet zijn kledingkast open. Ik herken zijn gemêleerde hoodie boven op de stapel, het is mijn lievelings.
Ik leun achterover op zijn kussen. Ik heb mijn armen wijd in het dekbed geplant. Het dakraam staat op een kier. Ik denk aan het shaggie, de mannen, hun omhelzing; de vastberaden hand in zijn nek, het instemmen zonder aarzeling; alles riskerend.
Marc graait in het mandje met sokken.
‘Hebbes.’ Hij gooit een pakje halfzware Van Nelle naar me toe.
‘Je wilde er toch zelf één?’ vraagt Marc.
‘Oh ja,’ zeg ik bedeesd. Zijn neef had onlangs een nieuwe slof gehaald. Marc probeert ze aan iedereen op school te slijten.
‘Hoeveel was het?’ vraag ik.
‘Twaalf euro.’
Ik kijk naar de schreeuwerige opdruk: roken is dodelijk, of zoiets – maar dan in het Pools. Ik kom overeind. Daar is het duizelige gevoel weer. Ik vis een opgevouwen tientje uit mijn telefoonhoesje.
‘Ik geef de rest wel op catechisatie.’
Marc knikt en stommelt naar beneden.
‘Ik ga nog even pissen,’ roep ik. Tegenover zijn kamer is een kleine wc. Ter hoogte van mijn lies voel ik een pijnlijke plek. Ik ben erbij gaan zitten. God moest toch ergens ingrijpen.
Het is ijzig stil geworden in huis. Op de eerste verdieping staat de deur van de slaapkamer van zijn ouders open. Het pak van Marcs vader hangt al klaar voor morgen.
Zo voorzichtig mogelijk loop ik over de parketvloer. Ik kan het niet laten om over de gladde stof van de zwarte das te strijken, de boord van zijn overhemd te voelen, het pochet in zijn borstzakje door mijn vingers te laten glijden. Mijn ademhaling versnelt.
Vanuit het slaapkamerraam zie ik de lampen in de schuur aanspringen. Ik buk een beetje.
De binnenzak van het colbert voelt zwaar: ik vind een pennetje, een half rolletje pepermunt en wat kleingeld voor de collecte. Ik pak een twee euromunt en een paar vijftig centen; laat ze in mijn spijkerbroek glijden.
Marc staat bij de koelkast met zijn rug naar mij toe. In een flits zie ik hem omdraaien.
Ik zak door mijn knieën en ga tegen de kast aan zitten. Mijn wang schuurt langs de mouw van het pak. Het zweet gutst over mijn voorhoofd.
‘Oh, hier ben je,’ zeg ik, terwijl ik even later de schuur in loop. Marc houdt het lege bierflesje onder de kraan. Vervolgens klemt hij het oude bierdopje zo strak mogelijk terug op de hals. Hij verwisselt het nepbiertje met een nieuwe uit de krat.
Ik open het pakje shag, en probeer weer om er zelf één te draaien. Het is veel te dik. Ik zuig hard en heb meteen een inbrander te pakken. De rook komt uit mijn neusgaten; het gaat nu tenminste wel over mijn longen.
‘Hier trouwens. Zat nog in mijn zak.’ Ik geef Marc de twee euromunt.
Ik leun met mijn zware hoofd tegen de muur. Mijn haar haakt in het klittenbandachtige reliëf. Ik neem een paar grote hijsen achter elkaar. Marc is dicht naast me gaan staan, onze schouders raken elkaar. Het brandende randje kruipt langzaam naar mijn lippen.