Ik loop door een museum vol hersenspinsels; gevoelens die door mijn vingers glippen, flitsende gedachten als bliksemschichten, een waaier van herinneringen die zich openvouwt en mij er één laat kiezen, even ben ik kleiner, lichter, ik word door twee handen opgetild en kijk in de ogen van iemand die vroeger leefde.
De muren zijn tot aan het plafond behangen met bewegende beelden. Terwijl ik door het museum loop hoor ik muziek, soms het geruis van bladeren of mensenstemmen. Het kan dat ik dit museum gebouwd heb, al weet ik niet wanneer. Misschien zijn de muren in werkelijkheid kaal en zijn het mijn hersenen die mij bedriegen, vormt het museum zich naar mijn gedachten en laat ik lege zalen achter.
Ik passeer gloeiende zomerherinneringen, met vrienden dronken van de zon, gezichten die pijn deden van het lachen. Ik zie dingen die ik vergeten was, hoor mezelf iets zeggen dat ik nu niet meer zeggen zou. Er hangen ook herinneringen die ik liever ontwijk, wanneer ik er langs loop voel ik een kou in mijn borstkas. Ik blijf lang staan bij de dromen die ik nooit met wakkere ogen heb gezien. Ik slenter naar een andere zaal en de beelden achter mij vervagen.