Vijf metaforen uit de wereldliteratuur

45

Naakt, als inkt

Roelof ten Napel

Zo’n tien jaar geleden raakte ik benieuwd naar een boek van Don DeLillo, The Body Artist. Door een beschrijving, of door de titel misschien. Ik kan het me niet precies herinneren. Ondanks die interesse heb ik het boek toen niet gekocht, niet gelezen. Ik vond het omslag van een herdruk niet mooi. Dat is genoeg om me te stoppen, soms: ooit kocht ik The Picture of Dorian Gray en las een handvol zinnen, een paar jaar later vond ik een mooier exemplaar en las ik het dezelfde dag nog uit.

Pas afgelopen zomer kocht ik The Body Artist op de boekenmarkt, een eerdere druk. Ik nam het op vakantie mee, las het in de zon.

Een boek heeft geen haast. Wie het besluit te schrijven, legt zich neer bij een tempo dat bijna niet bestaat. Een stel woorden kan lang liggen.

In mijn kast ligt nog zo’n wachtende roman, Moderato cantabile van Marguerite Duras, vertaald door Remco Campert. Een goed vormgegeven boek, goed papier. Het werd me aangeraden door een vertaalster, en de passages die ik lees, als ik even blader, vind ik mooi. Toch heeft het boek zich nog niet gegeven.

Maar de aanbeveling heeft ervoor gezorgd dat ik een ander boek van Duras heb opgepakt, toen ik het in de winkel tegenkwam. Writing, de Engelse vertaling van Écrire. Een essay over schrijven, gevolgd door wat andere stukken. Dat essay begon ik in de winkel al te lezen.

Ik kon herkennen wat ik las, en als het aankomt op de praktijk van het schrijven is alle herkenning welkom. Je doet het alleen, er bestaat geen vaste leerweg. Iemand kan je helpen, maar voor het maken van een zin bestaat geen bestendige methode. Waar komt een zin vandaan? Je kunt hem niet plannen: het plannen is het schrijven zelf. Dat zei ook Duras. ‘We moeten toegeven: we kunnen het niet.’ Geruststellend, dat ook vijftig jaar ervaring haar niet het idee gegeven had dat ze wist wat ze deed. Sterker nog, die ervaring gaf haar het idee dat ze niet kon weten wat ze deed. ‘Schrijven is het onbekende. Vóór het schrijven kun je niets weten van wat je gaat schrijven. En dat in volstrekte luciditeit. Het is het onbekende van jezelf, van je hoofd, van je lichaam. Schrijven is zelfs geen bezinning, het is een soort vermogen dat je hebt, naast jezelf, parallel aan jezelf: een ander mens verschijnt en treedt naar voren, onzichtbaar, bedeeld met denken en woede, dat soms door zijn eigen daden zijn leven riskeert. Als je, voordat je eraan begon, voordat je ging schrijven, ook maar enig idee had van wat je ging schrijven, zou je het nooit doen. Het zou de moeite niet zijn.’

Al schrijvend kom je ergens achter: iets wat je niet op voorhand in gedachten had. Dat is meer dan romantiek, denk ik. Natuurlijk kun je vaag vermoeden wat je wil gaan maken. Maar alles hangt af van de zinnen die je schrijven zal: dat vage vermoeden is hoogstens een leidraad, terwijl je afwacht hoe de woorden reageren op wat je dacht te willen zeggen. Soms reageert de taal, zoals elk materiaal, anders dan verwacht. Soms schrijf je een zin en blijkt de klank ervan je bedoeling volstrekt te ondermijnen, moet je zoeken naar een andere verwoording, een andere gedachtegang.

Een beschrijving brengt iets binnen bereik, maakt iets zichtbaar. In een zin verzamelt zich wat voor ons ligt, krijgt het bepaalde samenhang. Een shirt over een stoel wordt een shirt over een stoel. Het hing daar al, maar niet op dezelfde manier. Ongeschreven kan een shirt veel minder goed allitereren.

Dit is de laatste zin uit het essay van Duras:

‘Het geschrevene komt op als de wind, het is naakt, het is van inkt, het is het geschrevene, en het gaat voorbij zoals niets in het leven voorbijgaat, niets anders dan het leven zelf.’

Heet dat nog een metafoor?

De zin begint als een driehoek. Het geschrevene is (3) van inkt, (2) naakt en (1) komt op als de wind. Wat zegt dat, als je de losse onderdelen bekijkt? Is wind ook naakt? Wind is, in elk geval, niet van inkt. Of toch? Als hij geschreven wordt.

Een zin die zichzelf haast in kaart brengt. De beelden stapelen zich over elkaar, beginnen elkaar te verklaren. Van hiërarchie kun je amper spreken. Tegen het einde worden alle beelden weer afgelegd, het geschrevene gaat voorbij zoals ‘niets anders’. Niet als wind, niet als naaktheid, niet als inkt. Dan keert de metafoor zich, op het laatste moment, binnenstebuiten. ‘Niets anders’ wordt ‘niets anders dan’, niets anders dan alles: ‘het leven zelf’.

Ik weet niet of de zin me iets zegt. Of ik aan elk beeld betekenis hang. Dat lijkt me niet te interesseren, wat de zin voor me doet is zwenken: hij tuimelt door zijn beelden heen, husselt en stapelt ze, pakt ze op en legt ze weg. Duras laat merken dat woorden geen strikt gescheiden levens kunnen leiden, dat de taal iets is waardoorheen betekenis beweegt.

Woorden lijken stilstaand water, hun betekenis een heldere weerkaatsing. Sommige zinnen brengen het water in beweging: ze laten zien dat het materiaal waarvan de woorden zijn gemaakt niet zo onschuldig is, de weerkaatsing zo helder nog niet. In andere zinnen is het alsof het water verdampt in de geest, waar het verandert. Een geschreven zin waait uit zijn woorden, ons leven in, om dáár voorbij te gaan.