Tussen de muren: zeven verhalen van zeven schrijvers over de bewoners van een studentenkamer
Ogen achter slot
Mike van HolsteijnHet geklingel van een sleutelbos; ik voel een sleutel in me glijden en hij past precies. De deur waar ik in zit gaat open en dicht en kijk: daar slentert een jongen de kamer binnen met een volle rugzak over een schouder en een grote koffer waarvan de wieltjes piepen door het gewicht.
Het is er nog praktisch leeg: hij is de eerste die deze kamer betrekt. Er staat een bed, een bureautje voor een raam, een wastafel met een spiegel erboven en een kledingkast tegen een kale muur. Aan decoratie is nog niet gedaan. Wat dat betreft is de kamer een lege canvas vol mogelijkheden, al heeft de sfeer, in deze vroege en nog donkere ochtend na de millenniumwisseling, voornamelijk iets deprimerends.
De jongen zet zijn koffer tegen de kast, laat zijn tas van zijn schouder glijden en gaat met een zucht zitten op het bed. Hij gaat met zijn blik langzaam door de kamer die hij minimaal drie jaar lang zijn thuis moet noemen. Het is voor hem niet alleen een nieuw millennium, maar vooral ook een nieuw leven dat hij tegemoet gaat.
Het is stil; de rest van het huis slaapt waarschijnlijk nog en ook buiten moet de wereld nog beginnen met wakker worden. Er is niemand met de jongen meegekomen om hem op deze dag te vergezellen. Geen vrienden, geen partner, geen ouders. Misschien dat hij aan heeft gegeven alleen te willen gaan, maar nu hij hier zo zit, in zijn eentje op zijn bed in het donker, met zijn hoofd in zijn handen en glinsterende wangen van de tranen, is het moeilijk om je voor te stellen dat hij daar geen spijt van heeft.
*
De kamer is aangekleed, inmiddels. De kledingkast is vol; het bed is onopgemaakt; het bureau ligt vol studieboeken en schriftjes; de deo, tandpasta, wax en zeep op de wastafel: tekenen dat er hier door een mens wordt geleefd.
Hij is niet thuis op het moment, maar het is dan ook een doordeweekse dag. Hoogstwaarschijnlijk zit hij in college, of is hij in de bibliotheek aan het studeren. Misschien heeft hij wel een koffiedate, of zit hij al in een of ander bruin café aan het bier met zijn studiegenoten.
Als sleutelgat van een deur in een studentenkamer is dit het grootste deel van de tijd wat je ziet: een stilleven dat steeds op minuscule wijze verandert. De verschillen zitten hem in welke kleren er deze keer in de wasmand zitten, of welk studieboek nu de prioriteit heeft op het bureau. De kleur van het dekbed dat deze keer aan de beurt is, de gordijnen die de jongen wel of niet open heeft laten staan, waardoor ik wel of geen bewegend beeld heb van de buitenwereld.
Aan de andere kant: de aanwezigheid van de jongen maakt niet bijster veel verschil. Een derde van de tijd staat het licht uit en ligt hij op bed te ronken en verder is hij, als hij in zijn eentje op zijn kamer is, voornamelijk aan het studeren. Dan staar ik dus maar een beetje naar zijn rug, naar hoe hij over zijn bureautje gebogen zit en met zijn hoofd leunt op zijn handen. Soms komt er muziek uit een radio, maar veel spannender dan dat wordt het niet.
Verder is het praktisch elke dag hetzelfde; het opstaan, het tandenpoetsen, het aankleden. ’s Avonds ook, maar dan in omgekeerde volgorde. De rest vindt allemaal plaats buiten deze kamer. Wanneer ik hem in de avond vanuit de woonkamer hoor lachen met zijn huisgenoten krijg ik het gevoel dat hij liever daar is dan hier. Dat is logisch, natuurlijk. Hij is nog jong, de tijd die hij heeft is er niet om in zijn eentje op zijn kamer te verdoen.
Maar toch, leuk is anders.
*
In de kern is kijken alles wat je doet, als sleutelgat, en proberen een kloppend verhaal te destilleren uit hetgeen dat je ziet, zonder dat je daar van wie dan ook hulp bij krijgt.
Na een half jaar komt er voor het eerst een meisje over de vloer: nadat hij haar diep in de nacht bij de pols achter hem aan zijn kamer in trekt en drie keer controleert of de deur wel echt op slot zit, beginnen ze gretig de kleren van elkaars lijf te plukken. Ik heb geen ogen om dicht te doen, geen benen om weg te lopen, dus kijk ik toe hoe ze op bed belanden en hoe zij de volgende ochtend weer vertrekt na hem nog een vluchtige kus op zijn wang te hebben gegeven.
Hij, die jongen, blijft achter op zijn bed en kijkt nog lang naar de deur waar zij net door is verdwenen, met een vage glimlach op zijn gezicht. Ik wil hem dingen vragen. Waar hij haar van kent, hoe het was, of hij verliefd is. Maar een mond om die vragen te stellen heb ik niet, dus kijk ik toe hoe hij uiteindelijk zijn blik van de deur afwendt, de lamp naast zijn bed uitschakelt en zich nog maar een keer omdraait.
*
Eerst komt ze meerdere keren per week bij hem langs. Ze studeren samen, spelen spelletjes, gaan samen naar bed. Ze poetsen samen hun tanden, naakt en zonder schaamte en aan de lach van de jongen is te zien dat hij verliefd is.
Dan, ineens, blijft ze weg. Ik heb geen idee waarom; aan niets was te zien dat het slecht tussen hen ging of dat een van de twee het niet meer zag zitten. Op een dag kwam de jongen simpelweg met tranen zijn kamer binnen en verdween onder de dekens, en sindsdien is ze er niet meer geweest. Ik kan alleen maar gissen naar wat er is gebeurd.
Misschien is een van de twee vreemdgegaan, of is zij iemand tegengekomen die ze leuker vond. Misschien was ze plots niet meer verliefd, of is ze – je weet het niet – overleden.
In ieder geval: de twee zijn uit elkaar en ik heb de jongen sinds die avond dat hij huilend thuis kwam niet meer zien lachen. Het liefst wil ik hem troosten, hem zeggen dat hij nog jong is en dat het allemaal vast goedkomt, dat de zee vol vissen zit, maar helaas heb ik nog steeds geen armen om om hem heen te slaan.
Dus blijf ik toekijken. Ik zie hoe hij zich elke dag weer aankleedt en opfrist, zich stort op zijn studieboeken. Ik zie hoe hij de radio elke dag minder hard hoeft te zetten om zijn gedachten te overstemmen. Ik zie hoe de dagen verstrijken, hoe hij net zo lang doorgaat met opstaan en weer naar bed gaan tot hij, na enkele weken, eindelijk weer eens met een lach op zijn gezicht de kamer binnen wandelt.
*
Hij is sinds kort een dagboek bij gaan houden. Hij schrijft daadwerkelijk elke dag, minstens een half uur. Wat zou ik graag uit mijn hoedanigheid als sleutelgat willen kruipen, al was het maar voor één keertje, om te lezen waar hij over schrijft. Dan zou ik eindelijk weten wat er in dat hoofd van hem omgaat, dan zou ik eindelijk alle blinde vlekken in het verhaal in mijn hoofd in kunnen vullen en met geen enkele vraag overblijven. Het zou geloof ik geen overbodige luxe zijn om een keer het gevoel te hebben dat ik iemand echt ken.
Ik zou kunnen lezen hoe het gaat met zijn studie, met zijn liefdesleven. Ik zou te weten komen of hij eigenlijk familie heeft, en waar hij vandaan komt. Misschien staat zijn naam wel op het schrift, want die weet ik na al die tijd ook nog steeds niet. Ik zou kunnen lezen over zijn vrienden, over zijn hobby’s, over zijn dromen en ambities – allemaal dingen waar je als sleutelgat praktisch niets van weet. Sommige sleutelgaten – zo stel ik me voor – hebben nog het geluk van het zien van een voetbaltas, idolen aan de muur of een volle boekenkast, maar deze jongen heeft niets van dat alles.
Hij zit hier nu al bijna anderhalf jaar, maar in de kern heb ik geen idee naar wie ik zit te kijken. Wat dat betreft is hij nog altijd een willekeurige voorbijganger op straat, een figurant in een schilderij. Hij is tegelijkertijd een vreemde en mijn beste vriend, ook al weet hij maar amper van mijn bestaan.
En dus zit er voor mij niet veel anders op dan gewoon maar te blijven kijken. Ik zal kijken, en ik zal zien. Zien hoe hij dag in dag uit vertrekt en weer thuiskomt, hoe er steeds weer nieuwe meisjes – of jongens, misschien komt dat nog – over de vloer zullen komen, hoe hij tot diep in de nacht aan zijn paper zal blijven werken. Ik zal zien hoe hij langzaam maar zeker ouder wordt, hoe hij misschien over een tijdje wel een baardje zal laten groeien. Gewoon omdat het kan.
Ik zal zien hoe hij, ergens aan het begin van een zomer, hard zal schrijven aan zijn scriptie. Ik zal zien hoe hij op een dag met een grote glimlach thuis zal komen en dan zal ik weten dat dit avontuur erop zit. Ik zal moeten zien hoe hij zijn spullen inpakt, de kamer leeghaalt. Ik zal zien hoe alles net zo karakterloos achterblijft als toen hij er voor het eerst binnenkwam. Ik zal zien hoe hij op een dag wakker wordt, met zijn ingepakte koffer naast zijn bed. Ik zal zien hoe hij nog een laatste keer opstaat, zich aankleedt, zijn tanden poetst. Ik zal zien hoe hij met de koffer achter zich aan en een grijns op zijn gezicht voor eeuwig uit mijn blikveld zal verdwijnen.
Tot die tijd blijf ik kijken.