Zeven herinneringen aan voorwerpen die ik wegdeed

27

Op de bodem van een pak cornflakes

Marlies Smeenge

Als iemand iets lomps in het verkeer doet, roept mijn vriendin Leo op z’n plat Amsterdams: ‘Heb jij je rijbewijs op de bodem van een pak cornflakes gevonden of zo?’ Er moet gezegd dat iemand deze opmerking naar haar mening al vrij snel verdiend heeft. Leo is niet zo van de nuance of de vergevingsgezindheid in het verkeer. Om je een ander voorbeeld te geven: Iedere voetganger die zonder goed uitkijken oversteekt waardoor zij moet remmen met haar fiets krijgt standaard een ‘Stoephoer!’ naar zijn hoofd. Ook als het oversteken op een zebrapad plaatsvindt. 

Ik vind dit jarenlang hilarisch. Totdat ik opeens zelf overvallen word door het gevoel daadwerkelijk mijn rijbewijs op de bodem van een pak cornflakes te hebben gevonden. 

Het gaat als volgt. Ik besluit mijn rijbewijs te gaan halen. Althans. De missie is natuurlijk het halen van het rijbewijs. De tocht er naartoe is iets minder rechtlijnig dan het werkwoord “halen” impliceert. Alsof je naar de rijschool kan gaan, uit een glazen toog met plastic nepgroene opsmuk een pakket met het gewenste aantal lessen mag uitkiezen, het hele handeltje dan even in de frituur gaat en je dan je rijbewijs in een dampend plastic tasje aangereikt krijgt.

Om te beginnen heb ik een verkeerstrauma. Ik zat als bijrijder in een auto die een heftige botsing kreeg op de snelweg. Hoewel ik nadien auto’s totaal niet eng vind, denkt het meest primitieve gedeelte van mijn brein daar heel anders over. Iedere keer dat ik in een auto stap wil ik na vijf minuten overgeven en krijg ik barstende hoofdpijn. Bij iedere voorbijvliegende vogel schrik ik alsof het een jump scare in een horrorfilm is en trekken al mijn spieren zich strak als stroomkabels. Maar de website van mijn beoogde rijschool Ultimate Drive belooft dat hun instructeurs specifiek opgeleid zijn om om te gaan met “verkeersangst”. 

De verschijning van de instructeur op mijn intake-les voldoet volledig aan het vooroordelige beeld dat ik heb van een rijinstructeur. Dikkig, kalend, tegen de zestig. Een dikke snor en ravenzwart haar. Het kale stuk van zijn achterhoofd glimt vettig onder de laatste dappere haren die hij er overheen heeft gekamd. Hij kijkt dodelijk verveeld om zich heen. Hoeveel eerstelessers zal hij in zijn leven voorbij hebben zien komen? Zou hij me überhaupt nog zien of volledig op de automatische piloot al die studenten door eenzelfde bewezen programma persen? Onpersoonlijk doch doeltreffend?

‘Ik heb dus eh… heel erg last van verkeersangst,’ zeg ik tegen de muur van sigarettenrookgeur naast me.
Hij lijkt mijn opmerking niet te horen. Nee, laat ik eerlijk zijn. Ik ben er vrij zeker van dat hij mijn opmerking negeert. Als hij aan zou geven dat hij hem gehoord heeft moet hij er namelijk iets mee. 
‘Vandaag ga je alleen sturen,’ zegt hij, en laat de auto optrekken. 

We rijden een rondje door de wijk. In een uitgestorven, brede straat trapt hij plotseling op de rem. Ik verstrak wat, maar denk vooral dat ik iets verkeerd heb gedaan. Was ik te dicht bij de spiegels van de geparkeerde auto’s rechts? Reed ik over een voorwerp op straat heen waar ik omheen had moeten sturen? Maar hij zegt niks. We rijden gewoon weer verder. 

Na een halfuur stoppen we weer voor de rijschool.
‘Maak binnen maar een afspraak voor een eerste les. Ik denk dat je dertig lessen nodig hebt.’
‘O,’ zeg ik.
Hij stapt uit de auto en loopt om naar de chauffeurskant. Ik stap ook maar uit.
‘En ehm… Nou ja, met die verkeersangst…’ zeg ik, ‘Hoe werkt dat precies?’
Hij kijkt even fronsend langs me heen naar de motorkap, alsof ik tegen hem zeg dat de auto waar hij al vijf jaar lang iedere dag in rijdt helemaal niet blauw maar hartstikke rood is.
‘O nee hoor, dat heb je niet,’ zegt hij. ‘Dat heb ik zonet getest.’
Ik voel me even heel dom. Bestaat er een kans dat ik de les zo spannend vond dat ik een black-out heb gekregen en het gedeelte waarbij ik een vragenlijst moest invullen gemist heb? Heeft er een daadwerkelijk gesprek tussen hem en mij plaatsgevonden dat ik alweer weggeformatteerd heb? Heeft hij me stiekem op een paar sondes aangesloten en breinonderzoek gedaan het afgelopen halfuur?
‘O…’ zeg ik.
‘Ik heb een keer plotseling geremd. Ging prima.’
‘O,’ zeg ik nog een keer. 
Zonder me verder aan te kijken stapt hij in zijn auto en rijdt weg.

Een verstandiger mens met meer geld en een betere woonwijk met kwalitatievere rijscholen had hier wellicht haar conclusies uit getrokken. Maar ik woon op dat moment aan het randje van Amsterdam Osdorp en snak naar een manier om niet meer achttien uur per week (waarvan gemiddeld zes uur vertraging) in het openbaar vervoer door te moeten brengen.

Dus ik loop naar binnen en bezegel mijn lot.

Ik zie de man van de proefles nooit meer terug. Sterker nog: ik begin me na een tijdje af te vragen of hij überhaupt wel bij de rijschool zelf werkt of dat hij eigenlijk half gepensioneerd is en alleen de proefritjes afhandelt. Dat zou zijn extreem verveelde houding wel verklaren.

Hij is niet de enige instructeur van de rijschool die de eindstreep niet met me haalt. Rustig aan, dat ligt voor zover ik weet niet aan mij.

Eerst is er Hamida. Zodra ik haar tijdens mijn tweede les voor het eerst de hand schud (huh? Ja, lees even verder) vergeef ik haar er meteen voor dat ze de eerste les uiteindelijk nooit komt opdagen omdat ze mijn huis niet kan vinden en de tweede les veertig minuten te laat komt. Ze draagt een pastel roze hoofddoek, heeft een lang smal gezicht met een monumentale grote neus en is één meter negentig. Ik vind haar fantastisch. Met haar valt niet te sollen. Ze stelt haar stoel zo in dat ze praktisch ligt in de auto en gebaart naar het verkeer alsof iedereen die zich om ons heen beweegt slechts een onderdaan van haar is. 
‘Weet je,’ zegt ze tijdens mijn derde les, ‘Het verkeer is eigenlijk gewoon een spel. Een gevaarlijk spel. Een prachtig spel. Als je het beheerst ben je koning.’

Of ze echt een goede instructrice is kom ik niet te weten. Na de derde les zit er opeens een man op me te wachten in de auto. Hij heet Habib. 

Habib maakt me zenuwachtig. Alles wat Hamida me heeft geleerd vindt hij belachelijk, waardoor we naar zijn mening vanaf negatiever dan nul moeten beginnen. Hij moet me namelijk ook dingen afleren. Veel van zijn feedback spreekt hij niet uit, maar communiceert hij met geluidjes en bewegingen. 
‘Aaaaauh,’ en ‘Fffffff.’ Al radend wat hij hier precies mee bedoelt, concludeer ik in al mijn nieuwe-chauffeurs-onzekerheid uiteindelijk meestal dat ik iets stoms heb gedaan. Wat ik dan wel had moeten doen is me echter volstrekt onduidelijk. Dit zorgt ervoor dat ik me spastisch en onzeker door het verkeer begeef, telkens in mijn ooghoek alert op een beweging of geluidje van Habib. 
‘Jij bent nog niet klaar voor spiegels,’ zegt hij tijdens de tiende les tegen me. Hoewel ik dit niet met hem oneens ben, voel ik me best wel een debiel. Zit ik daar met mijn intelligente brein een beetje enkel aan dat stuur te sjorren en op de pedalen te trappen. De motor slaat vaak af. Ik weet niet zo goed hoe dat komt. Habib zucht alleen maar als het weer gebeurt. Legt er niks over uit. Hij lijkt te denken dat een uitleg toch niet aan mij besteed is.

Tijdens mijn elfde les worden we aangehouden door de politie. 

Ik slik. Ik weet wel dat ik absoluut nog niet goed rijd, maar je hebt het wel echt existentieel verprutst als je in een rijlesauto wordt aangehouden door de politie.
Met een knoop in mijn maag zet ik de auto aan de kant van de weg, achter de politieauto. 
‘Pfssssst,’ doet Habib, al vind ik stiekem dat ik ‘m netjes in het vak heb gezet voor de niet bestaande parkeerervaring die ik heb. Parkeren mag ik namelijk nog niet. Misschien is het voor deze ene keer een positief bedoeld geluid. Of misschien is het geluid wel helemaal niet voor mij bedoeld. Laat hij gewoon preventief wat stoom ontsnappen voor de naderende confrontatie. Een agent stapt uit.
‘Ik weet waar dit over gaat,’ zegt hij, ‘blijven zitten jij.’
Hij stapt uit. Trekt zijn portemonnee uit zijn kontzak. Ze lopen samen naar het lege parkeervak achter onze auto. Ik kan slecht zien wat er gebeurt. Volgens mij toont hij de agent een pasje. En dan nog één. Het pasje wordt lang en nauwkeurig bestudeerd. De agenten lopen ermee weg. Schrijven dingen op. Habib haalt nog iets uit zijn portemonnee. Overhandigt het ze. Dit steken ze in hun zak.

Na tien minuten stapt Habib weer in. Even is het stil.
‘Pfffft,’ doet Habib. 
Lange tijd zwijgen we allebei. Als de verlossende verklaring maar niet komt raap ik al mijn moed bij elkaar en vraag: ‘Heb ik een boete gekregen?’ 
Habib doet iets wat hij wel vaker doet. Hij lacht me uit. 
‘Jij met jouw te volle hoofd,’ zegt hij.
Ik kijk hem aan. Dit is het meest persoonlijke maar ook het meest treffende dat hij ooit tegen me heeft gezegd. Hij lijkt er zelf ook een beetje van te schrikken.
‘Al die regeltjes hier, regeltjes, regeltjes. Ik weet wat zij willen. Iemand bij de rijschool heeft zijn instructeurspas niet voor elkaar, zeggen zij. Die is niet… Ja… Die kan goed lesgeven maar zij zeggen die mag dat niet doen. Zij zoeken die.’
‘O,’ zeg ik. Hij zegt niet dat hij het zelf niet is. Ik vind het wel opmerkelijk.

Drie dagen later word ik opgehaald in een lesauto door een vrouw die zich voorstelt als Ebru.
Ik ga achter het stuur zitten. Wacht op uitleg.
‘Nou, rij maar weg,’ zegt ze.
‘Dat mocht ik van Habib nooit zomaar zelf doen. Ik heb nog niks over de spiegels geleerd.’
‘O?’ zegt ze, en bladert door een stapeltje papier op haar schoot. ‘Maar jij hebt toch al elf lessen gehad? Jij bent toch Marlies?’
Ik knik. 
‘Maar je…’ Ze laat haar ogen even over me heen gaan. Alsof ze zich er van wil verzekeren dat ze geen straaltje kwijl of andersoortige tekenen van ernstige zwakbegaafdheid over het hoofd heeft gezien. ‘Wauw,’ zegt ze. Ze rolt met haar grote ogen en vloekt zacht in het Turks. 
‘Nou, dan gaan we daar nu mee beginnen. Binnen, buiten, dode hoek,’ zegt ze, en wijst de spiegels aan.
‘Komt Habib nog terug?’ Ik probeer mijn stem neutraal te houden, maar kan niet verbloemen dat ik heel erg op een nee hoop.
Ze schudt met haar hoofd. ‘Die werkt niet meer bij de rijschool,’ zegt ze, ‘Ik neem zijn lessen over. Nou, gas op die lolly meid, we hebben wat in te halen. Binnen, buiten, dode hoek.’
Ik volg haar vinger langs de spiegels en kijk daarna wat onwennig over mijn schouder. Trek dan zachtjes op. 
‘Zie je wel, kan je prima,’ zegt ze. 
‘Blijf jij wel tot het einde?’ vraag ik. Ik schrik er van hoe kinderlijk ik klink. 
Ze kijkt me aan met haar grote ogen. ‘Natuurlijk,’ zegt ze. 

Vijf fantastische lessen van Ebru later krijg ik tien minuten na het begin van mijn rijles een telefoontje van de rijschool. Ik sta op de stoep voor mijn huis, bij de GROFVUIL tegel. Naast me staan meerdere afgedankte bankstellen en een kapotte televisie. Ik vraag me vaak af of iemand in deze wijk nog meubels in zijn huis heeft staan. Iedere week staan er meerdere inboedels. Ik kan me niet voorstellen dat de mensen nog wat over hebben.
Maar de rijschool belt dus.
‘Je instructeur is verlaat. Ze kan je huis niet vinden.’
‘Maar ze is hier al een paar keer geweest,’ zeg ik.
‘Ze liet weten dat ik je moest bellen om te zeggen dat ze er aan komt. Dus.’
‘Oké,’ zeg ik dan maar.

Vijftien minuten laten komt er met gierende banden een Volkswagen Golf aanrijden. Dit is niet Ebru’s auto. Het lijkt alsof er geen chauffeur achter het stuur zit. Dan komt met een klap de leuning van de bestuurdersstoel omhoog vanuit een achterover geklapte positie. Op de stoel zit een vrouw met een monumentale neus en een zonnebril met een Gucci-logo op de zijkant.
‘Hamida!’ roep ik.
Ze hoort me niet, de sitarmuziek in de auto staat loeihard. Ze stapt uit, doet het achterportier open, trekt de balk met de L en de naam van de rijschool van de achterbank en legt die met een klap op het dak.
‘Hoi!’ zeg ik. 
Ze kijkt me aan alsof ze me nog nooit eerder heeft gezien.
‘Marlies,’ zeg ik, ‘Je hebt me een tijdje terug lesgegeven.’
‘Ja,’ zegt ze, ‘dat weet ik toch.’
Zonder verdere plichtplegingen stappen we in.

Hamida en ik maken dingen mee samen. Ik vraag me af of haar instructeursleven gewoon altijd zo loopt of dat zij zich dit ook nog zal herinneren over een paar jaar. Zo draait ze op de snelweg eens het raampje open om eruit te gaan hangen en in luid Arabisch tegen een andere vrouw met hoofddoek achter het stuur van de auto naast ons te schelden. De vrouw voegde zonder in haar dode hoek te kijken plotseling tegen mijn auto aan in. 
Als we de vrouw hebben ingehaald trekt ze haar bovenlichaam weer naar binnen en doet het raampje dicht.
‘Goed gereageerd,’ zegt ze.
Ik vraag me af of ze het tegen zichzelf of tegen mij heeft. Ik kies ervoor het laatste te geloven. Nog voor haar hand mijn stuur raakte om in te grijpen had ik al netjes binnen-buiten-dode hoek gedaan en was ik bezig om een baantje naar links op te schuiven.

Ik zit ook eens een uur lang in mijn eentje voor haar huis in Zaandam in de lesauto op haar te wachten. Zaandam ligt inderdaad ver buiten het Amsterdamse rijlesgebied. Na een paar telefoongesprekken met haar man waarbij ze op een gegeven moment de telefoon vermoeid tussen haar voeten op de grond gooit terwijl hij duidelijk nog steeds praat, gebiedt ze me erheen te rijden. Eenmaal ter plaatse laat ze me de auto gewoon op straat stilzetten en springt zelf uit de auto.
Ik besluit maar gewoon te wachten. Na zes eindeloze minuten de motor uit te zetten. Al bekruipt me na tien minuten wel de gedachte dat ze misschien wel nooit meer terug gaat komen. Wat is het moment dat je alarm gaat slaan in een situatie als deze? Haar man klonk heel boos aan de andere kant van de lijn. Misschien is het wel op een gevecht uitgelopen. Ligt Hamida met een bloedende slaap op de grond in de keuken. Viel ze per ongeluk op de hoek van het aanrechtblad met haar hoofd toen hij haar een onbedoeld harde duw gaf. Die dingen komen voor. En als ik dan alarm ga slaan, wie ga ik dan bellen? De rijschool? De politie? Ik weet niet eens waar ik precies ben. Om mij heen wordt de straat nog aangelegd, op Google Maps is het hier een naamloos, grijs niemandsland. 

Grote vrachtwagens vol materieel passeren de zijspiegel van de auto op een haartje. Ik bid tot de verkeersgoden dat ik niet zometeen gevraagd wordt de auto achterwaarts in één van die smalle parkeervakken aan de zijkant te sturen. Dat kan ik helemaal nog niet als er mensen naar me kijken.

Uiteindelijk komt Hamida aangebeend. Na een uur. Zonder bloed aan haar hoofd.
‘Stap maar uit,’ zegt ze, ‘ik breng je naar huis.’
De leuning gaat met een klap naar de achterover gekantelde positie. 
‘Er was ingebroken,’ zei ze. ‘Ze hebben bijna alles meegenomen.’

Tussendoor haal ik mijn theorie-examen. Op aanraden van de rijschool volg ik een theoriecursus. 
Die start om zes uur dertig in de betegelde wachtruimte van rijschool Atlas. De beloofde inbegrepen dranken en snacks bestaan uit een paar gekneusde bananen en half zoveel flesjes ijskoud water als er studenten zijn. Het is november, dus niemand zit op ijskoud water in zijn maag te wachten in deze vochtige ruimte op de vroege ochtend.

Voor mijn neus ligt een schriftje om aantekeningen te maken. Theoriecursus Atlas, schrijf ik bovenaan de pagina. 
Er worden slides getoond van vragen zoals ze in het examen zouden kunnen komen. Na een paar minuten heb ik een vraag en steek mijn hand op.
De docent kijkt me aan. ‘Nee,’ zegt hij.
‘Wat?’ zeg ik.
‘Geen vragen,’ zegt hij.
‘Luisteren, onthouden en reproduceren zometeen op je examen. Als je hier klaar bent ga je meteen naar het testcentrum voor je examen. Dus luisteren, onthouden en reproduceren. Geen vragen. En geen dingen opschrijven.’ Hij wijst priemend op het schriftje voor mijn neus. Ik sla het dicht.

Later op de dag doe ik theorie-examen. Zeventig procent van de vragen hebben we letterlijk behandeld bij Atlas. Ik reproduceer en haal het examen. Het voelt alsof ik fraude heb gepleegd, zonder dat ik het wilde.

Ik kan me niet van de indruk onttrekken dat ook Hamida me alleen het strikt noodzakelijke leert om het examen te halen. Er blijven veel dingen over waarvan ik me afvraag hoe die dan eigenlijk precies moeten in de praktijk, zoals tanken, of onder de motorkap kijken of in een vak links van de auto fileparkeren. Ik blijf van al deze dingen en nog heel veel meer verwachten dat ze nog wel aan bod zullen komen. Tot ik opeens examen mag gaan doen. 

Het gaat direct mis tussen haar en de examinator. Hij maakt een denigrerende opmerking over vrouwen, waar ik luid om lach om de beste man goedgemutst te houden. Hamida daarentegen blaast luid uit door haar neus en slaat een Habib niet onwaardige ‘Tsaaaa’ uit. Ik zie haar in mijn achteruitkijkspiegel haar armen over elkaar slaan en haar kin hoog de lucht in steken. Het is oorlog.

De rest van de rit is de sfeer tussen hen ijzig gespannen. Hij lijkt er wel van te genieten knuppels in haar hoenderhok te gooien. Zij doet hard haar best om zich in te houden, maar slaagt daar maar half in. Hierdoor zijn ze meer bezig met elkaar dan met mij en schiet ik in mijn hele typische paniekreflex. Dat moet ik misschien even uitleggen: Ik heb het hele verhaal over onze schrikreflexen als mens nooit helemaal begrepen. Althans, ik snap het wel: vluchten, vechten of bevriezen. Ik ben alleen geen normaal mens op dit vlak. Ik doe namelijk niks van dat alles als ik in paniek ben. Als ik in paniek ben ga ik ongepaste grapjes maken, heel veel lachen en zingen. Kan ik niks aan doen. Het is alsof een opgevoerde televisiepersoonlijkheid-versie van mezelf het overneemt. Ik vind mezelf stiekem best leuk als ik in paniek ben. Soms wel een beetje té aanwezig, maar ik ben dan wel een leuk iemand om erbij te hebben. 

Ik rijd op zich netjes en beheerst, lach om alle grapjes en opmerkingen waar Hamida snedig op reageert en fluit op enig moment zelfs mee met de radio. Als ik een foutje maak doe ik dat af met een grapje. Ondanks zichzelf moet de examinator toch een beetje lachen. 

Eenmaal terug bij de rijschool kijkt de man me nadenkend aan. Dan steekt hij zijn hand naar me uit. Alsof we een deal sluiten.
‘Ik ga je het voordeel van de twijfel geven,’ zegt hij. ‘Gefeliciteerd.’
‘Nou,’ zegt Hamida als de man weg is gelopen, ‘jij hebt ontiegelijke mazzel gehad dame.’
En zo vind ik mijn rijbewijs gevoelsmatig op de bodem van een pak cornflakes. Succes daarmee en nog vele veilige kilometers gewenst.

Het kost me een paar jaar voor ik inzie dat ik gewoon hartstikke goed kan rijden, maar dat ik door de vele wisselingen van instructeurs en het telkens onder diep gezucht ‘opnieuw moeten beginnen’ een gigantisch minderwaardigheidscomplex over mijn eigen chauffeurskunsten heb opgebouwd. Zo kan ik perfect inparkeren in alle mogelijke en onmogelijke posities, maar niet als er iemand kijkt of naast me zit. Ik vraag een date zelfs eens om zijn ogen dicht te doen als ik mijn auto inparkeer. 

Daarnaast ontdek ik dat je überhaupt pas echt leert rijden als je, zonder instructeur, in je eentje in een onwaarschijnlijk gevoelige, gehuurde auto zit. Op een kilometerslange file op een steile berghelling in Frankrijk waar er niemand is die me komt redden als het ding keer op keer afslaat. Op die helling ga ik zelf op zoek naar de soft spot van mijn gaspedaal en koppeling waarbij mijn auto wél wil optrekken. Als het eindelijk lukt heb ik even de neiging om het raampje open te draaien en naar de toeterende chauffeur achter me te gaan schreeuwen. Maar ik hou me in. 
‘Pfsssst,’ doe ik dan maar, en dan, fluisterend tegen mezelf: ‘Zie je wel, je kan het prima.’
Ik vergeet haast te vertellen met welk voorwerp dit verhaal begon. Ik vond een stapel schriftjes waar ik allemaal ooit een paar pagina’s van vulde, maar die nooit vol raakten met het onderwerp waarvoor ze waren bedoeld. Na mijn eerste les bij Habib begon ik heel ijverig mijn werkpunten op te schrijven in het schriftje. 
Polsen dicht bij sturen.
Koppeling rustiger op laten komen (afslaan!).
Na verloop van tijd ben ik ermee gestopt. Misschien omdat Habibs feedback hetzelfde bleef. Ik kon er naar zijn mening namelijk gewoon helemaal niks van.
Op de vierde pagina staat Theoriecursus Atlas. Daarna niks meer.
En toch kan ik verdorie goed rijden. Ik scheur de pagina’s eruit en gooi ze weg. Ik kan de rest van het schriftje nog prima voor iets nieuws gebruiken.