—Ik weet niet zeker wat er na de dood komt. Ik ben niet gelovig, maar ik geloof zeker dat je naar een plek gaat waar je vrede en rust hebt.
—Welke plek in jouw leven heeft jou vrede en rust gegeven, oma?
Ze kijkt me met grote hongerige ogen aan. Die nieuwsgierigheid heeft ze van mij meegekregen. Het verlangen naar ergens zijn waar je dierbaren zijn geweest en vol fantasie scenario’s bedenken. Daar kon ik ook dagelijks in verdrinken.
Elke keer wanneer mijn kleindochter op bezoek komt, vraagt ze mij naar hoe mijn leven is geweest voordat zij bestond. Ik aai met de achterkant van mijn vingers haar gezichtje en geef haar een kus op de wang. Net zoals mijn oma deed. Ik kan niet geloven hoe snel de tijd is gegaan.
Mijn gedachten brengen me terug naar een plek waar ik eerst zo bang als de dood voor was. Ik was twintig jaar en woonde pas op mezelf, maar ik spendeerde de zomervakantie bij mijn ouders thuis. Ik was niet blij met mijn leven. Ik had mijn levensdoel verloren.
Dicht bij het huis was er net een natuurgebied aangelegd. Het diende als recreatie, maar er werden ook mensen begraven. Toch werd ik nieuwsgierig. De verschillende soorten wilde bloemen die er groeiden. Bijen die zoemen en zich concentreren op het doel van hun leven. Ik had een doel nodig. Ik kon niet elke dag in bed blijven liggen. Ik sleepte mezelf uit bed. Om elke dag een rondje te wandelen. Een rondje wandelen tussen de dood…