Zeven herinneringen aan voorwerpen die ik wegdeed

57

De grill met een eigen wil

Marlies Smeenge

Ooit was ik een vrouw met een eigen verdieping in een herenhuis in het hartje van Antwerpen.

Ik hoor je zuchten. Romantiek.

Antwerpen, daar waar alles zachter is: de mensen, de broodjes, de g. Ik ben me er altijd een Englishman in New York blijven voelen, zoals Sting dat zo treffend verwoordde. I’m an alien. I’m a legal alien. I’m an Englishman in New York.
Ik ben een Arnhems meisje dat zich tot haar verhuizing naar België nog nooit zo’n boomlange, struise, gênant directe vrouw heeft gevoeld. Naar Nederlandse standaarden ben ik op dat vlak een zachtgekookt ei met een flink vloeibare dooier. Naar Belgische standaarden ben ik een vuurtoren van ongewenste uitgesprokenheden. Je zult begrijpen dat ik me nooit helemaal thuis ben gaan voelen bij onze Zuiderburen, mijn persoonlijkheid en humor steeds meer inslikkend om maar niet constant aangestaard en in stilte verwenst te worden door iedereen in dezelfde ruimte. Maar uiteindelijk doet romantiek het goed bij een rouwrandje.

Inmiddels woon ik in een woongroep die zo ver buiten Amsterdam ligt dat ik eigenlijk een hele provincie verderop woon. Ik hoor je grinniken om deze overdrijving, maar het is echt waar.
Je vraagt je wellicht af waar het mis is gegaan.

Het antwoord is: het ging mis bij een grill. En daarna bleef het misgaan bij die grill.

Laat ik je eerst eens voorstellen aan de verschijningsvorm van dit onheilsobject. Je kent ze wel, van die tosti-ijzer achtige keukenapparaten waar je groentes, tosti’s en burgers tussen kunt leggen om ze binnen de veilige geborgenheid van je huis te indoor-barbecueën en van een paar mooie zwarte streepjes verkoling te voorzien. Onschuldig, zou je zeggen. Dat is gerekend buiten de grote ontwrichtende kracht van deze ongeluksmagneet.

Ik koop de grill aanvankelijk om iets goed te maken in de wereld.

Zoals zoveel studenten werk ik in een restaurant tijdens mijn studie in Antwerpen. Het restaurant heet De Camping. Aangezien ik nog nooit in een restaurant heb gewerkt beloven ze me daar alle geheimen van de horeca te leren. Dat klinkt leuker dan het blijkt te zijn. Ik ontdek dat vrijwel alles dat op de kaart staat uit de frituur of uit de vriezer komt, en dat bijna alles in de magnetron wordt bereid. Hoe langer ik er werk hoe meer ik weet, en hoe viezer al het eten me gaat smaken. De chef vertrouwt me na verloop van tijd zelfs toe dat de gegrilde groentes in de gegrilde groentesalade nep zijn. In de dramatische pauze die hij laat vallen, stel ik me van alles voor bij het nep-zijn van gegrilde groentes. Zijn ze stiekem van versnipperd en daarna geperst afvalvlees of restgroente gemaakt, zoals frikandellen?
‘Ze zijn gans niet gegrilld,’ zegt de beste man. ‘Die streepekes zijn met ‘nen stift aangebracht in de fabriek.’ Hij likt zijn sjekkie dicht en blijft me aankijken. Hij lacht zijn bruine tanden bloot. ‘People eat shit and they love it.’

Als tegenwicht tegen deze nepgrillerij besluit ik zelf een grill aan te schaffen, zodat ik in ieder geval in mijn eigen huis authentiek gegrilde groentesalade kan maken en nog eens iets echts kan proeven. Mijn tweede onderliggende motief is overigens wat minder wereldreddend en zuiver: als resultaat van mijn gevoel van totale ontheemding en een nogal ontwrichtende opleiding aan de lokale toneelschool heb ik gedurende dat jaar stukje bij beetje een eetstoornis ontwikkeld. Ik leef vrijwel louter op groente en pindakaas en sport acht keer per week, waardoor ik allerlei overbelastingen en ontstekingen aan mijn knieën en voeten heb. Ik kan op een gegeven moment enkel nog traplopen en opstaan van een stoel door me aan leuningen omhoog te hijsen. Al die kilo’s groente nu eens op een andere manier kunnen klaarmaken dan rauw of gestoomd is bijzonder welkom, dus zodra ik op het idee kom om een grill te kopen lijkt alles op z’n plek te vallen.

Ik heb die avond een berg onwillige paprika staan grillen voor mijn salade van ijsbergsla, extreem magere yoghurt en nog wat andere seksloze ingrediënten. Ik heb haast, heb de paprika niet handig en daardoor te dik gesneden. Die goedkope kutgrill kan sowieso niet op een hogere stand dan ontzettend mañana mañana, het zacht worden van de paprika duurt eindeloos.

Het resultaat is dat ik te laat mijn voordeur uit loop voor een avondcollege filosofie. De grill vervloekend, sta ik op de rand van de stoep en kijk naar rechts. Ik leun licht voorover en wil naar links gaan kijken maar stap al half de straat op want ik heb háást. En dan komt er een tram die me op z’n neus meepakt en meters verderop op de straat smakt.

Kort samengevat: Gebit aan gort, overal bloed, out of body experience, vol met pijnstillers gegooid worden en als een highe geest uit de fles opeens de meest Hollandse versie van mezelf zijn, maanden revalidatie.

Aanvankelijk kan ik alleen maar slapen. Na twee maanden komt de periode van doen alsof er niks aan de hand is. Doen alsof ik niet op een milliseconde na bijna dood was en dat nogal wat impact heeft op een mens. Van stiekem in stilte flink fysiek gehandicapt zijn.

Al voortploeterend met de hechtingen in mijn gezicht en mijn arm in een mitella sta ik een paar weken lang iedere dag – o ironie – in de tram om mezelf naar mijn opleiding te kunnen verplaatsen. Ik leer een heleboel over het leven tijdens deze maanden van verstilling. Eén van de dingen die ik leer, is dat ik mezelf figuurlijk – maar daar op die neus van de tram ook bijna letterlijk – compleet ben kwijtgeraakt op die toneelschool in België. Ik wil me niet langer ergens een legale, getolereerde buitenstaander voelen. Het is klaar.

Kort gezegd film ik stiekem een aanmeldingsfilm voor de Filmacademie met de camera van de opleiding, zit ik (per ongeluk) high van de pijnstillers bijzonder laconiek bij mijn toelatingsgesprek en slaag er daardoor op magische wijze in om één van de vijf beschikbare plaatsen van de opleiding documentaire regie te bemachtigen.

Dolenthousiast gooi ik al mijn bezittingen in verhuisdozen en keer terug naar de Heimat. Ik heb nooit geweten dat ik zo van Nederland houd totdat ik er weer mag gaan wonen.

De bijkomstigheid van aan de Filmacademie gaan studeren is dat ik in Amsterdam moet gaan wonen. Helaas zijn daar geen betaalbare herenhuizen beschikbaar, met uitzicht op de okapi’s van de dierentuin naast het centraal station. Ik beland in een herbestemd ziekenhuis waar ik een keuken en badkamer zonder ramen deel met zestien andere studenten.

Ik woon er een tijdje heel gelukkig. Op de valreep pak ik toch nog even het echte Nederlandse studentenleven mee. De reuring. De lol. De chaos. De typische, studentenhuiseigen schmutzigheid waar een mens de rest van haar leven aan kan blijven refereren. De vermiste waterkoker waar een ware heksenjacht naar ontstaat, tot kamerzoekingen aan toe. Ik hou van de manier waarop iedere verdieping een ander soort feestje geeft ieder weekend. Ik kan op een willekeurige verdieping uit de lift stappen en me in een andere biotoop begeven.

De grill is zo subtiel betrokken bij mijn vertrek uit mijn studentenhuis dat ik het slechts terugdenkend kan plaatsen.

Er vindt een reeks gebeurtenissen plaats waardoor ik besluit dat het allemaal erg legendarisch was, maar dat het tijd is voor een ander soort woonsituatie. Er is de drol in de douche. Er is die ochtend dat ik de keuken binnenkom en er tien wildvreemden blijken te slapen die een huisgenootje gisteravond super dronken heeft uitgenodigd, om vervolgens zelf maar niet wakker te worden en mij de volledige dag met hun ongewenste aanwezigheid op te schepen. Er is de huisgenoot die zichzelf met zijn kamerdeur wijd open een paar uur achter elkaar helemaal uit elkaar laat trekken door een man van Tinder die drie keer zo oud is als hij. En er is de verkolende tosti tussen mijn grill.
Ik stuur in de groepsapp: ’Jongens, van wie is dit lapje koolstof en wanneer heeft het genoeg straf gehad? Het staat op het punt om in de fik te vliegen…?!
O sorry, van mij,‘ stuurt Semmy terug, ‘Ik zit in het vliegtuig, wil je ‘m even weggooien?’’

Ik beland in een woongroep die al een grill heeft staan. Een grotere. Een mooiere. Een duurdere. De mijne gaat vanzelfsprekend in een verhuisdoos in de kelder. Had ik me toen maar gerealiseerd dat het apparaat in de stilte van de kelder lag te zinnen op wraak. Dat hij zich lag op te laden voor een paar genadeklappen.

Zoals het met wel meer prille relaties in corona-tijd gaat, belandt mijn prela in een stroomversnelling in de eerste lockdown. Vertaling voor mijn moeder: pre-relatie, dat is een voorstadium van een relatie die zo pril is dat je het nog geen relatie noemt, maar waarin het wel duidelijk is dat je potentieel ergens naar op weg bent. Van de ene op de andere dag woon ik opeens min of meer samen. Het is nog niet zo lang uit met zijn ex en daardoor mist hij allerlei inboedel. Ik hoor je denken: het is nog maar zo kort uit dat hij nog niet eens een nieuwe waterkoker heeft gekocht? Rode vlag Marlies, rode vlag. Vlucht nu het nog kan. Je hebt helemaal gelijk. Had ik maar naar je geluisterd. Maar ik ben verliefd en ik heb zin in tosti’s. Na een paar maanden behelpen met koekenpannen besluit ik dat het tijd is om iets van mezelf bij hem neer te zetten. Ik ben er tenslotte toch zes dagen per week. Nietsvermoedend neem ik mijn grill mee naar zijn appartement.
Zes tosti’s later krijgt hij uit het niks opeens een hysterische huilbui. Hij heeft geen idee hoe het allemaal zo snel is gegaan en hoe we hier opeens terecht zijn gekomen.
‘Dit is het niet,’ zegt hij.
Om de duizend splintertjes in mijn borstkas maar niet te voelen besluit ik te handelen: Ik gooi mijn grill, mijn vierzijdige RVS rasp en een paar onderbroeken in mijn auto en maak dat ik wegkom van deze instortende man. Ik ben me altijd blijven afvragen of het meenemen van dat ene objectje inboedel naar zijn huis de druppel was die de emmer deed overlopen.

Hoe het ook zij: Ik verzet mijn zinnen door me volledig te storten op mijn werk. Maandenlang monteer ik onbetaald aan mijn volgende film. Het maakt mij en de editor niks uit. Het is onze eerste echte film na ons afstuderen en we gaan hier het maximale uithalen. We maken een feest van de lunchpauzes: meerdere soorten lekker beleg, koeken als dessert, vers brood van de bakker. Op een dag besluit ik als verrassing mijn grill annex tosti-ijzer mee te nemen. Je voelt ‘m al wel aankomen: een week later hebben we een vernietigende feedbacksessie met onze belangrijkste financier en wordt de op dat moment vrijwel voltooide film afgekeurd. Het advies luidt om met een nieuwe editor helemaal opnieuw te beginnen. Niet om die editor, maar om het project een frisse doorstart te kunnen geven. In complete verwarring nemen we die middag afscheid van elkaar, niet wetend dat we elkaar daarna een jaar niet zullen zien.

De grill blijft al die tijd in een boodschappentas bij mijn editor staan. Het begint me op te vallen bij hoeveel onheil het ding betrokken is en ik ben een beetje bang om hem op te gaan halen.

Een jaar later besluit ik dat ik een volwassen vrouw met een eigen bankrekening ben en dat ik niet zo kinderachtig moet doen en het apparaat gewoon op moet halen en moet zien voor wat hij is: een object zonder eigen wil. Op de terugweg verplaatsen de grill en ik ons vijfenveertig bijzonder stroeve minuten gezamenlijk door de stortregen. Ik vloek hardop. Ingepakt in zijn verweerde shopper stuitert hij woest door de krat voorop mijn bakfiets. Alsof hij boos is dat ik hem én zo lang in de steek heb gelaten én dat-ie nu ook nog eens een nat frame krijgt.

Als ik de grill thuis uit de tas haal kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat hij spreekwoordelijk z’n middelvinger naar me opsteekt met het enige middel dat hij daarvoor heeft. Al het kaasvet van de tosti’s van een jaar geleden kleeft in verschillende stadia van ontbinding en verkoling nog tussen, op en aan hem. Zelfs in mijn studentenhuis met de drol in de douche hadden ze dit te smerig gevonden om aan te raken. En dat zegt wat. Daarnaast ligt het apparaat in de tas in een plas water. Zul je zien dat ie kortsluiting veroorzaakt als ik ‘m aansluit, denk ik.

En dan is de maat vol. Er kleeft letterlijk en figuurlijk teveel negativiteit aan dit ding om het nog een doorstart te gunnen. De grill gaat op de wegdoe-stapel.

Daar sputtert het ding nog na. Hij valt een keer van de stapel wegdoespul af, op mijn voet. Mijn grote teen is wekenlang blauw, maanden later valt de verkleurde teennagel er pas af. Daarna stort hij zichzelf een keer op mijn zelf gelegde laminaatvloer en stoot er een flinke deuk in. Vanwege de hele voorgeschiedenis en vanwege deze laatste stuiptrekkingen ben ik bang om hem bij het grofvuil te zetten. Stel je voor dat iemand anders het apparaat daar wegpakt, denkend dat het nog een bruikbaar stukje apparatuur is? Stel dat een volstrekt onschuldig iemand de geest uit de fles laat?

Terwijl ik alle andere spullen al heb weggebracht blijft het ding in mijn huis achter. Stevig in zijn vieze Albert Heijn shopper gewikkeld zodat-ie niet zomaar kan openklappen, veilig onder een berg zware dingen zodat-ie niet kan ontsnappen staat hij in de gangkast.

Als ik aan deze reeks schrijf besluit ik dat het eindelijk tijd is om hem weg te doen. Ik neem hem met tas en al mee naar één van de ondergrondse vuilniscontainers bij ons in de wijk. Leg hem in de klep. Klap het ding dicht. Open hem opnieuw om te zien of de grill toch echt in de diepte is verdwenen. Op de één of andere manier blijf ik me toch afvragen wat het ding daar in de duisternis nog allemaal voor plannetjes ligt te beramen. Of de container misschien defect raakt en hij dus maandenlang daar in de ondergrondse vuilnisbuik zal blijven liggen. Of de gemeente al het vuilnis dan zal komen bevrijden en op de stoep zal uitstorten. Of hij dan “per ongeluk” in de bosjes zal belanden. Of hij daar dan door een niets vermoedende wijkbewoner gevonden zal worden. Of dan blijkt dat mijn adres per ongeluk ergens op of in de tas vermeld stond. Of hij op een dag opeens voor mijn kamerdeur zal staan. Maar voor nu lijkt dit verhaal vredig af te lopen.