Edward herleest met Vuurlanders tien boeken van zijn vergeten lievelingsschrijver
DE SMAAK VAN GROENE KAAS
Edward van de VendelVroeg in januari van het jaar 1996 las ik mijn eerste boek van de nu bijna vergeten schrijver Alfred Kossmann. Aan het eind van datzelfde jaar las ik het laatste. In de tussentijd was ik verslingerd geraakt.
Ik schreef hem in 1997 een bewonderende brief, die hij beantwoordde met een gracieus bericht, met daarin onder andere de zin: ‘Ik hoop ooit ook uw werk te lezen en mooi te vinden’.
In 1998 overleed hij.
Nu wil ik, samen met tien Vuurlandschrijvers die elk voor het eerst een Kossmanntitel tot zich nemen, onderzoeken waaróm ik zo vrolijk geobsedeerd raakte door zijn werk. Gevaarlijk wel: kunnen zijn controversiële boeken nog in deze tijd? Zijn het niet vooral oude mannen-verhalen? Of is zijn speelsheid nog altijd speels?
Vandaag: De smaak van groene kaas (1965), een van Kossmanns reisboeken. Tot aan zijn auto-ongeluk was Kossmann een veelreizer. Hij schreef er reisboeken over, die trouwens over veel meer gingen dan alleen de landen, steden en eilanden die hij, vaak samen met zijn vrouw Yda, bezocht. Ook in De smaak van groene kaas lezen we – in zeven verhalen – herinneringen, gesprekken, ontmoetingen, redeneringen, oftewel: van alles.
Robin van Ommen las het boek met me mee, en we schreven er elkaar een mail over:
Hoi Edward,
Met ontzag heb ik het chaotische en modderige De smaak van groene kaas van Kossmann gelezen. De achterflap zegt treffend: ‘essay, reisverslag, autobiografie, wat is het precies?’ Ik kon er moeilijk de vinger op leggen. Toch intrigeerde het: de stijl doet denken aan de brutaliteit van Reve en dan, plots, aan modernere schrijvers, Brouwers, Zwagerman, Pfeijffer; zinnen wervelen door en door met lak aan semantiek of, hier en daar, grammatica; plot is verborgen achter beschrijvingen over kerken, omgevingen of dorpjes in Afrika of Zuid-Europa. Kossmann wil de aandacht afleiden, hij wil je uitlokken, het werk expres ontoegankelijk maken – wat vond jij?
Ondanks de korte verteltijd presenteert Kossmann ons véél; intieme details, herinneringen, vervreemdende observaties, filosofische mijmeringen. De passage in het tweede hoofdstuk getiteld De smaak van groene kaas lijkt thematisch:
In onze kindertijd kregen we vaak groene kaas, geschud uit een kartonnen doosje, en het eten van boterhammen ermee had een merkwaardige uitwerking: terwijl men de honger stilde werd de honger gewekt, men at meer dan men gewoon was of wilde en stond van tafel op met een lichte prikkel van begeerte in de mond, een zoete kwelling, stimulerend, pikant, maar begeleid door verdriet om het onvermogen tot verzadiging.
Deze jeugdherinnering, de enige referentie naar de titel, staat lukraak tussen witregels. Opvallend, want andere passages in dit verslag drentelen soms hele pagina’s door. Ja, het lijkt Kossmann om iets anders te gaan dan de schijn. Een verhaal vermomd als reisverslag. Indirect, omdat het – geparafraseerd – ‘anders net zo triest wordt als andere naoorlogse literatuur’. Dit vermoeden werd gesterkt toen ik DBNL erbij pakte over zijn oeuvre en las: ‘[…] dit geknutsel met versvormen was voor mij een soort therapie, […] ik gebruikte mijn talent om aan de hopeloze verwarring van mijn emotionele leven te ontkomen’ (Heimwee naar dichterschap).
Het werk schiet, als een soort sturm und drang, alle kanten uit, langs een tal van (bad)plaatsen, naar vreemde personages (met eigen desillusies), en vroeger; Kossmann in een Duits werkkamp in Straatsburg; zijn jeugd in Rotterdam; zijn vorige partner J. in Aegina, die hij heeft verlaten; een illusie over het tegenkomen van zijn jongere zelf. Tussen alle fantastische beschrijvingen zien we een verdrietige Kossmann, die zichzelf niet vertrouwt of fatalistisch is over zijn weerstand tegen zijn eigen lusten of verslavingen. Maar zijn intellectuele verdedigingsmechanismen (of: rookgordijn? Wat denk jij?) weerhouden hem.
Zijn wens: een ‘toerist’ te zijn die observeert van een afstand. Een ideaal, als je het mij vraagt, want hoewel hij probeert, lukt dit hem niet. Het boek is doorspekt van oordelen, afwijzingen zelfs. Als voorbeeld meteen het begin van hoofdstuk twee, waarin hij de kapper op de hak neemt die hem er als een ‘nozem’ heeft gekapt; Kossmann, ook al zou hij willen van niet, geeft toch iets om de mening van anderen. Hij zou afstandelijk willen blijven, ja. Maar dit is hem niet gegund. Hij zoekt, ondanks geestespijn, naar liefde met zijn nieuwe vlam Yda, onwetend hoe.
Daarmee grijpt het slot terug op het eerste hoofdstuk (Rotterdam als levensvorm), waarin hij afstand tot jeugdvrienden beschrijft, omdat hij intellectueler is dan zijn omgeving (afstand
– of verdediging?). Het einde sluit daarom passend met Manny, een oude verslagene, die allerlei heldenverhalen opdist terwijl hij eigenlijk doodongelukkig is; en opeens zegt Kossmann dat hij zich daarin kan vinden, een emotionele overwinning en herkenning, een ontsnapping aan de leugen:
[…] hij vertelde het verhaal opnieuw, tandenknarsend, mensen zijn in staat om zichzelf te verafschuwen, en hij was een ongelukkig mens, die alles verkeerd had gedaan, de verloofde voor wie hij bestemd was als A voor B had beledigd en een D getrouwd [..] ‘Ik voel me schuldig,’ zei hij en we boden elkaar borrels aan, tandenknarsend, want ik kon met hem meedrinken.
Dat is Kossmann die toegeeft: ook hij vertelt heldenverhalen.
Al met al een chaotisch werk. Maar ik ben gecharmeerd! Edward, wat las jij: ook introspectie, een essay over mensen, of toch reisbeschrijvingen?
Tot snel en hoop dat het goed met je gaat,
Robin.
Dag Robin,
dank je wel voor je lezen van en schrijven over deze reisverhalen. Je verslag doet aan als het bovenkomen nadat iemand je onverwacht in een vijver heeft geduwd: ik zie je in je tekst naar adem happen en het water van je afschudden.
Inderdaad zijn Kossmanns reisverslagen niet netjes en overzichtelijk. Zijn eigen uitgeverij twijfelde blijkbaar over hoe de lezers te informeren over wat ze in handen zouden krijgen, getuige de flaptekst die én ronkt (‘Kossmann heeft een enthousiaste lezersschare veroverd.’) én dwaalt (‘De smaak van groene kaas is een reisboek vol bekentenissen; misschien is dat de beste karakteristiek ervan.’). Maar Kossmann is nóóit van het wat – wie bij De nederlaag een coming-of-ageroman van een jongen die te werk gesteld wordt in Duitsland verwacht, krijgt wel zes gezichtspunten in plaats van één, wie de gedichten leest krijgt klassiek en vrij naast elkaar, wie bij Laatst ging ik spelevaren een novelle puur over Kossmanns auto-ongeluk in handen denkt te hebben leest opeens een enorm stuk over de dagboeken van een nazistische oudoom. Het neemt mij juist in voor deze schrijver, het onverwachte, het verrassende, het daardoor literair-spannende.
Chaotisch? Dat zou ik niet zeggen – want in elk verhaal zijn er toch lijnen. Toegegeven, vaak springen ze dolfijnerig boven de beelden uit, maar uiteindelijk vinden ze allemaal weer een eerdere stroom en komen daarin aan land. Grammaticaal onjuist? Daar kunnen we, denk ik, Kossmann nooit op betrappen. Modderig? Bedoel je dat als grijs en viezig? Want dat zijn deze verhalen voor mij juist helemaal niet. We treffen er een zeker hoofdschudden in aan over het leven en de wereld, maar al die modderigheid wordt toch door Kossmann met licht en pret beschreven. Vergeleken met zijn andere werk zijn zijn reisboeken vooral speels. En zelfs gelukkig, hier en daar. Kossmann besluit zijn derde verhaal zelfs met deze zinnen:
Maar wij waren op weg, wij bewogen ons, dwars door de nevel heen, en op weg zijn veroorzaakt geluk, misschien het enige geluk dat eerlijk genoeg is om zich niet uit te geven voor blijvend.
O, en grappig. Zoals dit verslag van een dagje dierentuin bijvoorbeeld:
We bleven het treffen; de lama stond in zijn hokdeur als een wat nieuwsgierige oude boer na de dagtaak, van Italiaanse origine want het hooi hing hem als spaghetti uit de bek. […] De flamingo’s, vers uit de ecoline getrokken, maakten zichzelf belachelijk door eerst op zo hoge poten en met zo fraaie vlerken de Duizend-en-één-nacht te illustreren, dan de formidabele haksnavel open te doen en een dom gekrijs uit te stoten.
Kossmann schreef zijn reisboeken als veertiger. Hij had al wat romans op zijn naam, en daar relatief wat succes mee gehad. Hij was nog niet invalide geraakt. De oorlog was intussen twintig jaar voorbij en de Koude Oorlog viel te negeren op reizen naar Aegina, het Griekse eiland waar Kossmann een tijd woonde, en naar Zuid-Spanje en Noord-Afrika. Maar Kossmann had al wel de voor hem enig mogelijke levensinstelling aangenomen, we schreven er al over in de vorige stukken uit deze reeks: het (uit noodzaak) met afstand beleven, met afstand bekijken, het proberen niet betrokken te raken. Kossmann formuleert het juist in dit boek nog scherper (en jij, Robin, signaleert dat) als ’toerist’ zijn in het eigen leven. Kossmann: ‘Toerisme eist van de mens, dat hij nergens bij betrokken raakt, getuige blijft, glimlachend, geïnteresseerd maar vrij alles observeert, ook zijn eigen leven […].’ En, even later: ‘Ik vond alles aangenaam en interessant, ik had lief, en in mij was leegte.’
Dat leest triest, want we gunnen elkaar om de dagen als een honingbad te kunnen ondergaan. Maar wat als je op je achttiende jaar verbijsterd rondliep in je eigen, totaal kapotgebombardeerde stad? Als de wereld op dat moment al een heel aantal jaren nihilisme en haat niet alleen toeliet maar ook kóós? Als je op je eenentwintigste vervolgens weggevoerd wordt naar een vijandig land om daar twee jaar lang volkomen nutteloze arbeid te verrichten? Het zijn de basisgegevens van een opgroeien waar Kossmann vanwege specifiek zijn karakter en zijn opvoeding geen andere keuze tegenover kan stellen dan distantie. Of nee, dan het beschrijven met distantie – wat toch heel wat anders is, want haal je door het schrijven die kapotheid van het leven niet juist naar je toe? Dat maakt misschien, Robin, dat jij in deze toch montere verslagen ‘een verdrietige Kossmann’ ontwaarde.
Robin, je bent nu de achtste met wie ik correspondeer over het lezen en teruglezen van de auteur die mij in 1996 een jaar lang in vervoering bracht. En doordat ik er nu over moet schrijven gebeurt er iets moois: ik ontdek dat ik nog evenveel van zijn werk houd, dat ik me dus toen, meen ik, als jonge dertiger, niet vergist heb – maar door jouw en jullie mails denk ik ook na over hóé Kossmann het leven en het schrijven benadert, en in het verlengde daarvan hoe ikzelf het leven en het schrijven beleef. Misschien kom ik daar in een volgende brief, aan iemand anders, nog op terug.
Ik weet, Robin, dat jij de afgelopen jaren ook veel gereisd hebt en zou dus benieuwd zijn of jij in al die landen, streken en steden een levensbenadering ontdekt en geformuleerd hebt voor jezelf – en of die afweek van wat je ervóór dacht?
Ik dank je intussen veel voor je ruime duik in deze groene kaas,
groet van Edward.