Naar ‘De appelboom’ van Wisława Szymborska
Op het pad naar haar huis, onder de bladeren
van de treurwilg, wiens hoofd nu naar de aarde neigt,
die elke voetstap van de vorige onderscheidt,
alles hoort, vooral de afwezigheid van geluid,
die de houten windgong zacht op en neer wiegt,
een echo van een lang geklonken lied,
die steeds meer op haar lijkt; de vervorming
van de gestalte, de scheuren in de schors.
Je vroeg me waar het verschil zich dan verschool.
Onder de grond misschien, waar ze zorgvuldig
de zaden toedekte, daarna naar boven hielp.
Nu begrijp je dat er geen antwoord had gepast.
Dus steek je hand maar op,
en begin maar vast met zwaaien.
Willen blijven is ook een vorm van gaan.