Na iets meer dan een half uur rijden komt hij aan in Maarssen, op het hofje. Althans, het doet denken aan een hofje: aan de rand van de wijk staan er een stuk of vijftien huizen in een burgerlijk vierkantje om een groen begroeide speelplaats heen. Tussen de bomen en het gras vind je een pingpongtafel, een klimrek met touwbruggen en een glijbaan, een wipwap, wat stangen om koprollen aan te doen, een paar keien voor de natuurlijke uitstraling en een smal paadje om van de ene naar de andere kant te lopen, al heb je met een wandeling van twintig seconden eigenlijk alles al wel gezien.
Het moet een multifunctionele middag worden: een housewarming, een borrel, een sectie-uitje en een viering van het feit dat Elisa naast een zoontje nu ook een dochtertje gaat krijgen. Dat vindt Steven dan wel weer fijn; zo kunnen vier vergane middagen in één middag bij elkaar gepropt worden. Elisa regelt de locatie en het drinken, aan de rest van de docenten Nederlands de taak om de tafel vol te krijgen met borrelhapjes en andere snacks.
Op de bijrijdersstoel staat een koeltas, met daarin de twee bakjes met yakitori spiesjes. Katrien heeft een Google Docs aangemaakt, zodat ze allemaal in een mooi, overzichtelijk tabelletje kunnen aangeven wie ze zijn (‘Petra’), wat ze mee zullen nemen (‘pastasalade geitenkaas’) en of het vegetarisch is (‘wel kaas, geen vlees’). Steven heeft gezien dat er genoeg vegetarisch zal zijn, dus vond hij best dat hij vlees mee mocht nemen. Hij had het uitgerekend: er zitten acht spiesjes in een bakje en ze zijn met twaalf mensen, anderhalf spiesje de man. Eén bakje is te weinig, drie te veel, maar toen hij ze eenmaal in de supermarkt zag waren ze kleiner dan hij had gedacht. Toch nam hij er maar twee mee: vijftien euro was net iets te duur voor een middag waarop hij eigenlijk liever ergens anders zou willen zijn.
Met de spiesjes achter zijn rug belt hij aan bij het grootste hoekhuis en wordt hij door Elisa na een knuffel binnengelaten. ‘Zet je spullen maar op de eettafel, Steven,’ zegt ze terwijl ze een vluchtige blik werpt op de arm die achter zijn rug verborgen zit. ‘De anderen zitten buiten.’
Hij is aan de late kant, blijkbaar. Wanneer hij in de woonkamer komt ziet hij dat de eettafel al bijna compleet gevuld is met bergen aan voedsel. Wat in de Google Docs nog leek op een borrelhapje of op z’n minst een kleinigheid, blijkt in het echt een maaltijd te zijn waar bloed, zweet en tranen in zijn gestoken, met hoeveelheden voor een heel weeshuis. De stapel wraps met zalm en kip reikt bijna tot aan Stevens haargrens, de zelfgemaakte salade zit niet in een normale schaal, maar in iets dat lijkt op een enorme voederbak die je vindt op een boerderij. Er staan bakken vol stokbrood, eindeloos veel humus, snacks uit landen waarvan Steven niet eens wist dat ze bestonden en een zelfgemaakte quiche die er dan ook echt zelfgemaakt uitziet – of dat op positieve of negatieve manier dient te worden opgevat laten we in het midden.
En daar staat Steven, met twee aluminium bakjes met yakitori spiesjes die met een beetje moeite in één hand passen. Vlug moffelt hij ze ergens weg tussen de bakken en schalen. Misschien vergeten ze dan dat de spiesjes van hem komen, of kan hij bluffen dat dit heus niet alles is wat hij heeft meegenomen. Met een diepe zucht stapt hij de tuin in: de middag is nog niet eens begonnen en nu al staat hij met 5-0 achter.
Hij begroet zijn collega’s en wil in de kring plaatsnemen, maar dan blijkt er (hoe kan het ook anders) een stoel te weinig te zijn: 6-0. Uit de schuur wordt er een klapstoel voor Steven tevoorschijn getoverd waarvan hij nu al weet dat hij scheef zit, waarmee hij zich tussen Petra en Bas in de kring voegt. Steven heeft een grandioze hekel aan dit soort verjaardagskringen. Hij maakt zich klein en staart voor zich uit, luistert naar het gesprek dat Petra en Bas over zijn schoot heen aan het voeren zijn.
Natuurlijk gaat het over school – ook de andere gesprekken waarvan hij flarden opvangt gaan uitsluitend over lastige klassen en leerlingen die ze wel of niet mogen, over de uitslagen van de examens, over roddels over collega’s van andere secties (‘Weet jij nou of Beatrice zwanger is of dat ze gewoon wat is aangekomen?’), over wat we nou toch eigenlijk aan moeten met die verplichte leeslijst en ga zo maar door. Iemand oppert voorzichtig dat ze het op een middag als deze misschien een keertje niet over werk moeten hebben en dat gaat na instemmend geknik precies vijf minuten goed, maar dan is het gesprek alweer afgedwaald naar de gebreken van de schoolleiding en de veel te hoge werkdruk die ze als docenten ervaren.
Steven heeft nog geen woord gezegd, was dat ook niet van plan te doen, totdat iemand hem vraagt hoe het met hem gaat. Gelukkig hoeft hij niet veel verder na te denken dan ‘ja, goed,’ want daar staat Nico al op om het welkomstpraatje te houden. Het is niet zijn huis, maar als sectieleider voelt hij zich blijkbaar geroepen om de groep toe te spreken. Hij benoemt hoe fijn het is dat ze allemaal weer eens een keertje bij elkaar zijn, hoe ontzettend jammer het is dat Jannes en Dirk er door persoonlijke omstandigheden niet bij kunnen zijn, hoe fijn het is dat ze van Elisa’s nieuwe huis gebruik mogen maken, hoe fijn het eten er allemaal uitziet en hoe ontzettend fijn het is dat Elisa ook nog eens een dochtertje krijgt. Zo ontzettend fijn allemaal. Steven vindt het eigenlijk wel meevallen hoe fijn het allemaal is, op z’n scheve klapstoel.
Nico gaat verder: ‘Daarom hebben we als sectie een presentje voor je, een mooie plantenbak om je tuin mee op te vrolijken.’ (Steven wist hier niets vanaf.) ‘Daar aan die muur zal hij zeker mooi hangen.’
‘Ben je mal,’ piept Katrien. ‘Aan de schutting vangt hij veel beter licht.’
Dit ontketent een kleine oorlog, waarbij kamp Muur en kamp Schutting strijden om de plaatsing van een cadeau dat ze zelf hebben gegeven in een tuin die helemaal niet van hen is. Wanneer Josefien aanhaalt dat haar broer tuinier is en zij er dus meer verstand van heeft dan de rest (alsof kennis overdraagbaar is door familiebanden), grijpt Elisa in en biedt ze aan een tour door het huis te geven.
Iedereen vindt dat natuurlijk een geweldig idee, dus even later schuifelt Steven achter de rest aan door het huis. Bij elke kamer roepen ze ‘oh’ en ‘ah’ en ‘wat mooi’ en geven ze dezelfde complimenten die je iemand met een nieuw huis altijd geeft. Wat een mooie bank, wat een hoop natuurlijk licht, wat een fijne inrichting, wat een ruimte, wat een mooie plek voor de kleine, straks.
Petra vraagt waar Elisa die boekenstandaard vandaan heeft, Nico vraagt naar de reden achter alle scheepvaartreferenties in de jongenskamer, Katrien maakt een opmerking over de steile trap en het veiligheidsrekje dat ervoor zit, Bas maakt een ongepaste grap als ze in Elisa’s slaapkamer staan en Steven kijkt alleen maar naar alle foto’s aan de muur en de details van een ander mensenleven die je alleen bij iemand thuis kan vinden en denkt: dit is niet mijn huis, niet mijn leven, hier hoor ik niet. Ik heb niks te maken met jullie reis naar Rome die met een reeks foto’s op de overloop is uitgestald, ik hoef niet te weten welke eau de cologne er op je nachtkastje staat, welke tandpasta je gebruikt of hoe de douche eruitziet waarin je elke dag de viezigheid van je naakte lichaam spoelt.
Voor Steven voelt het alsof hij inbreekt in een leven dat zover van hem afstaat dat hij net zo goed van een andere planeet had kunnen komen. Hij snapt niet hoe zijn collega’s rond kunnen kijken alsof het een museum is; zelf voelt hij zich bij elke stap die hij zet misselijker worden. Wanneer Elisa een trap uit het plafond trekt om de zolder te laten zien wordt het hem te veel.
‘Ik voel me denk ik niet zo lekker,’ fluistert hij als de rest boven is en ze hem al lang niet meer kunnen horen. Hij draait zich om en loopt naar beneden. De spiesjes grist hij van de tafel, misschien kan hij daarmee ook zijn aanwezigheid uit het geheugen van zijn collega’s wissen. Buiten klapt hij zijn stoel weer in en bergt hem op in de schuur, de rest van de stoelen schuift hij dichter bij elkaar. Wanneer hij door het huis naar de voordeur wil lopen hoort hij gestommel op de trap. Zijn oksels worden nat en hij vlucht weer de tuin in. Hij gooit de spiesjes over de schutting en klautert er zelf achteraan, zoals hij vroeger ook altijd over de schutting klom als zijn ouders weer waren vergeten de poort voor hem open te doen.
Als hij aan de andere kant staat luistert hij naar wat er in de tuin gebeurt. Na een kwartier is zijn naam nog steeds niet gevallen. Wanneer Nico aankondigt dat zijn buik begint te rammelen en dat het misschien tijd wordt om ‘aan te vallen’, draait Steven zich om en slentert met de spiesjes onder zijn arm terug naar de auto. Hij eet ze thuis wel op. Alle zestien, voor hem alleen.