Af en toe vertaal ik een gedicht van Emily Dickinson. Hier laat ik een paar van die vertalingen lezen, samen met wat notities. Deze keer een vertaling van ‘Though the great Waters sleep’.
*
In de jaren die voorafgingen aan het schrijven van dit gedicht, was Dickinson veel naasten verloren. Ook andere gedichten uit dezelfde tijd gaan over de dood. Ze heeft het gedicht een aantal keer naar een rouwende vrienden gestuurd.
Twintig jaar eerder schreef ze in een brief niet religieus te zijn, in tegenstelling tot de rest van haar gezin. ‘Elke ochtend praten ze met een zonsverduistering die ze “Vader” noemen.’
‘Alles wat we van de hemel weten is afscheid’, dichtte ze ergens anders.
Dickinsons geloofsleven is moeilijk te vangen in de termen van vandaag. Tegenwoordig lijkt de belangrijkste geloofsvraag of er een God bestaat, maar dat Godsbestaan lijkt Dickinson vaak niet erg te interesseren. Ook in dit gedicht is dat het belangrijkste niet, God heeft een soort bijrol, als deel van een beeldspraak. Sterker nog, door de verwoording klinkt het haast alsof er meerdere zijn.
Hoewel de Wateren slapen,
Dat ze de Diepten zijn
Moet je geloven,
Geen weifelende God
Ontbrandde dit Verblijf
Om het te Doven —
Doven is het einde, maar niet het doel van een vlam. Waaraan je niet kunt twijfelen, schrijft Dickinson, is de waarde van het branden. We geloven dat de stilte van de dood niks oppervlakkigs is, een diepte herbergt.
(Kijk niet naar de hemel: kijk naar de zee.)