Als je niets meer kunt doen, wat doe je dan? Oud-soldaat Tarik trok zich uit wroeging terug in een verlaten grensgebied, maar zijn geweten laat…
In het Het gouden uur van Wytske Versteeg volgen we drie dolende mensen die zwerven. Ze zwerven niet zozeer langs specifieke plekken, maar eerder door ongeziene niemandslanden waar de meeste mensen zich liever van af keren.
We volgen Mari, een archeologe en sociaal werkster. Mari heeft goede bedoelingen, ze wil mensen graag helpen, ook al lukt dit niet altijd. Mari werkt in een sociale werkplaats, die ironisch genoeg het paradijs heet. Daar ontmoet ze Ahmad. Ahmad is gevlucht uit een niet nader benoemd land, en Mari en Ahmad krijgen een relatie met elkaar. Na een grote brand in het paradijs verdwijnt Ahmad, en Mari vertrekt naar een Arabisch land van om als archeologe grotschilderingen te onderzoeken.
In het tweede deel van het boek volgen we Tarik, een man die een tijdlang als soldaat heeft moeten werken, en later als kampbewaarder van het vreselijke kamp 33. Tarik heeft nu zijn heil gezocht ik een uitzoek van het land, waar hij allerlei baantjes heeft om zichzelf in leven te houden.
Ahmad leren we kennen aan de hand van de beschrijvingen van zijn vlucht, van de vreselijke vluchtelingenkampen en door zijn bittere ellende. Het is bijna obsceen hoe we hem enkel door die ellende leren zien, alsof er niets meer mens aan hem is, alsof hij enkel gedefinieerd wordt door de vreselijke dingen die hem is overkomen, alsof we hem enkel nog door die bril durven te zien.
En zo is het bij alle personages zo, ze zitten zo vast op de plek waar het leven ze heen geduwd heeft. Ze zitten eenzaam klem waar de samenleving (zo lijkt het) ze hebben wil.
Versteeg toont aan dat ze een onovertroffen inzicht heeft in de eenzaamheid van mensen, in de verschillen, maar ook zeker in de overeenkomsten. In dit boek voel je, tussen de prachtige zinnen, de verstilde eenzaamheid van de personages. Het boek en zijn trieste boodschap hebben zich koud mijn borst genesteld.
Het gouden uur van Wytske Versteeg begint met de zin: ‘Dit is het tegenovergestelde van thuis.’ In de zinnen die volgen wordt een hard, droog en heet landschap geschetst. Thuis is dus zacht, nat en koud: Nederland. De tegenstelling waarmee het boek opent, Nederland en het Midden-Oosten, het ik en de ander, vormt gelijk ook het belangrijkste thema van dit boek, dat misschien wel bestaat uit enkele pogingen die tegenstelling te slechten of te overbruggen.
Wat ik van het boek verwacht had, weet ik eerlijk gezegd niet zo goed. Misschien, omdat de roman over oorlog en vluchten gaat, over wat het betekent om ergens een vreemdeling te zijn, had ik een hard, filmisch en dramatisch boek verwacht.
Dat is het niet. De roman bestaat uit drie om elkaar heen gevouwen monologen. Aan het woord zijn Mari, een Nederlandse maatschappelijk werkster van middelbare leeftijd, Ahmad, een vluchteling uit het Midden-Oosten die Mari tegenkomt bij een van haar projecten, op wie ze verliefd wordt en die ze tijdelijk onderdak verleent, en Tarik, een voormalige kampbeul die zich teruggetrokken heeft in een bergdorp en die Mari daar leert kennen als ze ter plaatse onderzoek komt doen naar prehistorische grottekeningen.
De toon van de monologen is zacht, melancholisch, onderzoekend en stream-of-consciousness-achtig. Alle drie de personages proberen zichzelf te doorgronden dan wel te situeren in de wereld waarin ze terecht zijn gekomen, en alle drie lijken ze om de pijnlijkste zaken heen te draaien. Alle drie hebben ze iets onaanraakbaars. De scènes en gedachten die voorbijkomen zijn vluchtig, maar komen vaak in net andere woorden, in net andere beelden, terug.
Vorm en stijl zijn zo als een zachte deken om de harde, traumatische kern van het verhaal heen gewikkeld. Als lezer zweef je ergens tussen de personages en gebeurtenissen in, op geen ervan krijg je echt vat. Vooral het relaas van Tarik, die probeert in het reine te komen met zijn verleden als kampbeul, krijgt hierdoor een bezwerend, bijna magisch karakter. Bovendien belichaamt hij beide zijden van de tegenstellingen waaromheen dit boek is geschreven: hij is een vreemde voor zichzelf, dader en slachtoffer ineen.
Van alle drie de personages kwam hij me, ondanks zijn gruwelijke verleden (of dankzij?) het meest nabij. Ik had wel een hele roman over hem willen lezen.
In Het gouden uur staan drie personages centraal: Mari, Tarik en Ahmad. Een idealistische vrouw die zich inzet voor vluchtelingen, een oud-soldaat met een geweten en een vluchteling die in plaats van dat hij veiligheid vindt tegen nieuwe muren aanloopt. Wanneer hun levens met elkaar verweven raken worden ze geconfronteerd met een andere wereld, maar worden ze vooral gedwongen om anders naar zichzelf te kijken.
Het is roman waarvan ik voel dat hij onwijs goed is, maar waarbij het nog niet helemaal binnen is gekomen. Tijdens het lezen moet je je aandacht erbij houden, want de kwaliteit van de roman zit hem in de details, maar ik merkte dat ik tijdens het lezen af en toe een beetje afdwaalde. Of dat aan het boek lag of mijn gemoedstoestand vind ik lastig in te schatten, maar het kan dus in ieder geval geen kwaad om voor deze roman goed de tijd te nemen. Voor je het weet heb je een mooi, dieper inzicht in de personages gemist dat je eigenlijk niet mag missen.
Versteeg probeert geen helden van haar personages te maken, misschien wel het tegenovergestelde. De personages hebben allemaal hun eigen trauma’s en diepe gebreken, waar de personages zich maar tot op zekere hoogte bewust van zijn. In deze gebreken zit de pijnlijkheid en de menselijkheid van de roman, die tegelijkertijd ook de lezer een spiegel voorhoudt. En van tijd tot tijd kunnen we dat wel gebruiken, een spiegel zonder filter.
Het gouden uur begint zoals het eindigt, hevig, groots en verstaanbaar.
Het verhaal kent een hevigheid die me als lezer totaal overmeestert. Er is geen tijd om te overdenken wat er gebeurt of hoe je je daarover voelt. Het boek is volledig in het moment geschreven, met veel oog voor detail en zonder het grote verhaal uit het oog te verliezen. Ik schrik soms van hoe onverwacht diep de woorden zich in me nestelen tijdens het lezen.
Vanaf de eerste pagina van Het gouden uur werd ik gegrepen, de vaak observerende zinnen, het zijn dichtregels op zich. Wytske Versteeg schrijft helder en volledig, haar manier van vertellen geeft het boek een bepaalde scherpte, een lichtheid die de lezer aan de hand neemt. Het is overigens een van de weinige lichtpuntjes die je als lezer krijgt, want het verhaal is zwaar en hevig, de gedachtes van de personages soms uitzichtloos. Toch had ik tijdens het lezen het gevoel door het verhaal gedragen te worden. Doordat het zonder opsmuk is geschreven, lijkt het verhaal niet meer dan realistisch. Ik kon soms amper wegkijken van de wreedheden die zich afspeelden omdat ze zo prachtig werden ingelijst.
We lezen het verhaal vanuit drie hoofdpersonen, hun levens raken vervlochten in elkaars aan- en afwezigheid. Ik voel me op mijn gemak bij de personages omdat ze ‘echt’ voelen. De manier waarop de natuur, de dieren en het licht worden omschreven, herinnert me eraan hoe hoop kan schuilen in de dagelijkse dingen. Die dagelijksheid maakt het leven dragelijk, verbindt het eeuwige aan het eindige. Het boek is troostrijk als schitteringen op een kolkende rivier; de scherpste scherven van het water vangen doorgaans het mooiste licht.
Op een bepaalde manier zou je kunnen zeggen dat Wytske Versteegs Het gouden uur een roman is over drie mensen die elkaar vernietigen. Niet omdat ze dat zo graag willen, maar omdat elk van ons, en dus ook elk van hen, fundamenteel niet in staat is om het bittere in het leven van een ander te begrijpen – of omdat wij en zij niet in staat zijn om dat volledig aan elkaar over te dragen.
Het gouden uur kent drie hoofdpersonen: de Nederlandse Mari, die echt graag goed wil doen en ook echt zeker is gaan weten dat ze daar volstrekt niet in is geslaagd, met name niet voor Ahmad, de tweede hoofdpersoon, die uit een verwoest land naar Nederland trekt en zijn wanhopige woede maar niet de baas kan. En dan is er de gedesillusioneerde Tarik nog, die een gevoelig jongetje was, maar als harde soldaat geleerd heeft om alles aan flarden te lachen.
Het is ongelooflijk op welk niveau Versteeg deze drie personages weet aan te reiken. Het gouden uur wordt er een van de menselijkste romans van die ik de laatste tijd las – en juist niet een roman over ‘asielzoekers’ of over ‘eenzaamheid’ of over ‘oorlog’. Niets van die etiketten doet recht aan de archeologische beweging die het schrijven van deze roman geweest moet zijn. Versteeg legt de veel diepere beschadigingen in de aardlagen van elk mens bloot – die te maken hebben met juist die mens, met zijn of haar of hun karakter, voorgeschiedenis, vlees, bloed, tijd. En dat ze haar boek Het gouden uur noemde, naar een van de meest hoopvolle beelden uit deze belangrijke roman, getuigt van het kleine beetje troost dat blijkbaar ook in ons allemaal is gegraveerd.
Wytske Versteeg heeft met Het gouden uur een interessant verhaal neergepend dat me zowel bijwijlen heerlijk meevoerde als was ik toeschouwer in situ, maar me evenwel geregeld een lading tegenzin inboezemde. De manier waarop de drie protagonisten in een dynamiek van afhankelijkheid – of (on)macht – worden weergegeven werkte aanvankelijk goed. Mari’s en Tariks omgang met leed strookt bijvoorbeeld volkomen met de veelvuldigheid van een menselijk psyche. Ahmed daarentegen, oh Ahmed. Wellicht een van de meest beklagenswaardige en beslist onsympathieke personages die ik tot nog toe gelezen heb. Je begrijp dat Versteeg met opzet zo een soort personage monteert (wat ze érg goed doet), om via die omweg een naargeestig beeld te schetsen van hulpverlening. Niettemin lijkt me de belangrijkste premisse in het boek – die hoort te worden geaccepteerd om Ahmeds zwartgalligheid te kunnen slikken – niet onweerlegbaar genoeg: ‘Wie hulp krijgt, wordt vernederd.’ Daar moet je mee in zee, of je verwerpt Ahmeds monologen als defaitisme. Een gelijkaardig thema zou op een wat andere manier kunnen worden benaderd, met name niet vanuit het standpunt van het slachtoffer dat alles verfoeid, maar vanuit het standpunt van het slachtoffer dat al het verfoeide meemaakt. Hoe slecht het de personages vergaat, zou krachtiger aanvoelen mocht er een grotere nadruk hebben gelegen op de inderdaad vaak erbarmelijke situaties waarin ‘hulp’ synoniem wordt voor ‘hel’. Kortom, het derde personage dat Versteeg een inlijving geeft om als maatschappelijk commentaar te dienen, schiet zichzelf (en de andere twee) in de voet door het waarlijke lijden danig te bekladden met ach en wee. Toch hoor ik te benadrukken dat het talent dat je nodig hebt om zulke personages op blad te krijgen, zeldzaam is. Versteeg haalt een pijnlijk actueel thema aan waarover dringend meer gesproken moet worden. Daar staat zij met haar boek zeker moedig mee aan de frontlinie.
Normaal gesproken ben ik het niet eens met hoe een verhaal afloopt maar van Wytske Versteegs Het gouden uur vind ik de laatste pagina het beste. De verschillende perspectieven voelen aan het begin niet goed uitgebalanceerd (ook qua aantal pagina’s): Mari – de ‘vrijwilliger’, Ahmad – het ‘slachtoffer’ en Tarik – de ‘oorlogsmisdadiger’. Het is mooi hoe deze drie verhalen op het einde vervlochten raken.
In het begin moest ik wennen aan de schrijfstijl vanwege een ‘jij’ die steeds wordt aangesproken (niet de lezer). Het lijkt in eerste instantie op een liefdesbrief. Soms is het boek wat moralistisch van toon, maar het is wel fijn dat niemand alleen goed of slecht is. De discussie met Ahmad over de letterlijke betekenis van tongbrekers is grappig.
Het perspectief van de ‘hulpverlener’ die soms meer kwaad dan goed doet, vind ik het vernieuwendst, maar soms te generaliserend. De personages komen voor mij helaas niet echt tot leven. Van Mari, Tarik en Ahmad zou ik meer willen weten om hun beweegredenen beter te kunnen begrijpen. De roman bevat wel mooie zinnen die het prachtige omslag en de betoverende titel waardig zijn, zoals: ‘Zonder nadenken had ik mijn moedertaal geleefd. Er waren te veel uitzonderingen, er bleef geen regel over.’
Het verhaal heeft me niet zo gegrepen waardoor elke pagina vrij traag wordt omgeslagen, maar de laatste zin raakt wel knap een snaar waardoor het de reis waard is.
De thematiek van Het gouden uur is relevant en zeer actueel. Van de drie karakters die het boek vorm geven, vind ik Tarik het beste uitgewerkt. Omdat hij dader, en toch slachtoffer is – maar ook vanwege de tragiek van iemand die door weg te vluchten telkens juist dieper in de problemen raakt. Mari vind ik minder sterk: via haar ontstaat een wel héél cynisch beeld van de zelfingenomen westerse hulpverlener. Alsof onbaatzuchtigheid een utopie zou zijn. Maar wellicht had Versteeg dit karakter nodig om er een veel interessanter karakter tegenover te zetten: Ahmad, de onuitstaanbare vluchteling, het slachtoffer dat het bloed onder je nagels vandaan haalt.