Vuurland leest

ONGEVRAAGD ADVIES

Ester Naomi Perquin
Ester Naomi Perquin: Ongevraagd advies

Uitgeverij: Van Oorschot

Dit boeken lazen we in januari 2023.

Bestel

In haar vijfde bundel richt Ester Naomi Perquin haar blik op de waarheid die ons boven het hoofd hangt, de voorstellingen die we ons daarvan

In het gedicht Ongevraagd Advies uit de gelijknamige bundel van Esther Naomi Perquin, schrijft de dichter: ‘Breek het schreeuwen open, kijk ook daar zitten wij / schouder aan schouder om het vuur / grommend en hoopvol.’ Dat rond het vuur zitten, daar dacht ik ook aan na lezen van het eerste deel van deze bundel. De kleine vertellingen over een vrouw, een meisje, een visboer en een dominee zouden zo kampvuurverhalen kunnen zijn, bij heldere hemel aan elkaar verteld. Vertellingen die zelfs wat allegorisch aanvoelen. Ik noem de vertellingen klein, maar dat gaat slechts over de lengte, ze vertellen wel degelijk een groter verhaal. Persoonlijk, maatschappijkritisch, grappig en onheilspellend. Zo weet Perquin de lezer in Manieren van Leven en Etiquette te verassen met een duistere wending. Daar hou ik van.

De hele bundel kent veelvuldige klankrijm die de zinnen laat vloeien. Daar waar de woorden volledig rijmen moet ik af en toe aan de gedichten van Annie M. G Schmidt denken. Niet dat de poëzie van Perquin kinderlijk is (dat vind ik overigens ook niet van Annie’s werk), toegankelijk zijn de gedichten wel. In tegenstelling tot de hermetische poëzie die ik eerder las, is het makkelijk om Perquins taal te begrijpen. Makkelijk betekent voor mij niet dat de gedichten simpel zijn. De rake zinnen en thema’s geven genoeg stof tot nadenken:

‘en nog bewaar ik je niet in wat ik nu weet,
maar in wat ik nog altijd wilde vragen.’

Ongevraagd advies is de nieuwe bundel van Ester Naomi Perquin. Haar laatste bundel Meervoudig afwezig las ik gretig uit, en herlas ik daarna nog een aantal keer. Ik genoot van Perquins heldere schrijfstijl, haar toegankelijke onderwerpen.
In Ongevraagd advies zijn het opnieuw die twee dingen die ik interessant vind, ook al sijpelt er in deze bundel iets meer politiek in dan in haar vorige werk, wat ik niet overal even goed vind werken. De gedichten doen soms een beetje gekunsteld aan.
Ik zoek in de nieuwe gedichten naar een lijn, maar die kan ik zo gauw niet vinden, wel voel ik een soort melancholie in ieder stuk, alsof ze schrijft over een tijd die voorbij is. Dat ervaar ik ook zo in het gedicht ‘Verzorgingstips’, dat gaat over meisjes, over hoe er naar hen gekeken wordt, hoe zij in het (patriarchale) gareel geduwd worden.
Perquin schrijft: ‘Een meisje is een merkwaardig instrument: hoe harder je slaat, hoe zachter haar stem.’ Het meisje wordt dus geslagen, praat stilletjes door de klappen die zij krijgt. En twee strofes later: ‘Een meisje is een snel vervagend ding. Soms past er / nog een klein, inklapbaar zelfbeeld in, soms is zelfs / een droom niet uitgesloten. Maar dan een / minuscule, op maat geknipte droom.’ Ik stel me voor dat de droom niet door het meisje zelf op maat is geknipt, maar door een ander, iemand die denkt beter te weten wat het meisje nodig heeft. Ook hier voel ik weer die melancholie, alsof er een tijd was voordat het meisje in de mal gedrukt werd, en alsof Perquin een glimp van het meisje op dat moment probeert op te vangen. De laatste zinnen van het gedicht luiden: ‘Waak alleen voor romantiek. Daar kunnen / meisjes niet goed tegen. Daarvan / worden meisjes ziek.’ Worden meisjes ziek van de op hen geprojecteerde verlangens? Ik denk het, want een meisje is meer dan een lustobject, of in ieder geval: dat zou ze moeten zijn.

Ik ben stiekem altijd een beetje bang om poëzie te lezen – laat staan om erover te schrijven. Ik heb Nederlands gestudeerd (waar we overigens bij een cursus moderne literatuur Perquins bundel Meervoudig afwezig hebben geanalyseerd) en ben ook nog eens docent Nederlands, dus dan zou ik toch verstand van poëzie moeten hebben. Dan zou ik toch een gedicht moeten lezen en daar in één oogopslag de betekenis uit moeten kunnen halen? Nou, spoiler alert, dat kan ik dus bepaald niet. Daarom blijf ik voor de zekerheid maar op veilige afstand van poëzie: straks gaan mensen zeggen dat ik mijn diploma niet waard ben. En als ik het lees, dan probeer ik de gedichten meer te zien als een beleving, een ervaring, niet als een op te lossen puzzel.

Bij Ester Naomi Perquins nieuwe bundel, Ongevraagd advies, is dat gelukkig extreem goed te doen. De bundel is geschreven in simpele taal, met humor, maar ook met een scherpe blik op de maatschappij. Door de alliteraties en assonanties zweef je op een plezierige wijze door de gedichten heen en als de woorden geen betekenis zouden hebben, zouden het alsnog mooie gedichten om te lezen zijn. Maar ondanks de speelse taal en de humor weet Perquin je toch aan het denken te zetten, zoals in het gedicht hieronder, mijn persoonlijke favoriet.

Tellen

D. kijkt graag vogels, ik mag mee. Kijk, zeg ik,
een bonte ekster. Nou, zegt D.,
dat is een Vlaamse gaai.

En daar, bij de waterkant, zit een jonge
wintertaling. Nou nee, zegt D.
Dat is een smient.

Verrijkend is het, vogelkijken. We zijn pas
net begonnen en we hebben er
al vier gezien.

Simpel, speels, grappig en tegelijkertijd zegt het ook iets over hoe we allemaal op een andere manier kijken naar de wereld om ons heen. De een ziet dit, de ander dat en misschien hebben ze allebei wel gelijk. Dat is juist ook het mooie van die rare wereld. Eigenlijk laat dit gedicht ook goed gezien wat ik met poëzie wil: één gedicht kan meerdere interpretaties hebben en de ene interpretatie is niet per se beter of slechter dan de andere.

Of misschien heb ik dit gedicht wel helemaal verkeerd begrepen, en lachen jullie me nu uit.

Hoe moeten we met elkaar samenleven en naar elkaar luisteren als we soms onze eigen stem niet eens verstaan? Ester Naomi Perquin zoekt in haar nieuwe bundel Ongevraagd advies naar antwoorden: ‘De mens heeft zich van lieverlede uitgespreid, een handdoek/over een strandstoel heen, over delen van de zee, over landen […]’.

Het is een zoektocht die voert langs het heldere licht van de dagelijkse dag, de visboer, de buurman, de vogels, het hondje tegen het raam dat ‘het uitzicht wilde likken.’ Perquins personages zijn mensen die we allemaal zouden kunnen kennen. Soms hebben ze een gezicht, soms alleen een handeling: ‘Maar ergens in de waarheid, die zoals we weten bestaat/uit trillingen en deeltjes, was een man ontwaakt.’

Telkens is er een God die waakt, een hogere instantie die Perquin aanroept, of waarvanuit ze observeert. De dood in de tram, de arts die de patiënten moet sparen, een moeder die in je eigen borstkast zucht. Sommige gedichten beginnen wat bedacht, zoals ‘Opluchting’: ‘Dat we onze beste verhalen niet af kunnen leren,/dat de waarheid zich niet laat vertellen,’ maar eindigen dan weer als vanouds Perquinesk sterk: ‘Dat we stuk voor stuk de feiten zijn/maar nergens meer uit blijken.’

Wat mij in deze bundel vooral raakt is het grotere verhaal: de verloren ouder, de eenzaamheid die dreigt in alle dingen. De troost van een geloof. En die stem dus, die hoorbaar probeert te zijn.

Ongevraagd advies – wie zit daar nu op te wachten? Niemand waarschijnlijk, maar als het dan eenmaal gegeven is kun je er zomaar iets aan hebben. In haar nieuwe bundel dist Esther Naomi Perquin dat advies op met boter en suiker: in ‘Etiquette’ moeten we elkaar eens vragen hoe het gaat, in ‘Hoogste tijd’ maant ze ons allemaal gewoon eens onze bek te houden: ‘Mensen die fout zitten, liever geen mening hebben,/die twijfelen of absoluut gelijk gaan krijgen;/laat ze allemaal, in hemelsnaam,/lang en hoorbaar zwijgen.’ ‘Ongevraagd advies’ eindigt met de bezwerende woorden: ‘Kijk verder dan de meest geplakte posters, negeer/de zachtste woorden, de wanen en de lach –/geef je land, je stad, je tijd uit handen./Maar geef één stem weg./nooit de macht.’

De gebiedende wijs is een veelgebruikte werkwoordsvorm in deze bundel en het ritme in de zinnen is door alle assonantie dwingend. Perquin observeert niet alleen, maar verbindt aan haar observaties ook telkens een mening, om niet te zeggen een oordeel. Dat oordeel is scherp en vaak spitsvondig. Het geheel komt daardoor, de humor ten spijt, bij tijd en wijlen wat prekerig over. De dichter die uit deze bundel naar voren komt, presenteert zich bijkans als politica: scherp, invoelend, ten strijde trekkend met haar denkbeelden die van de wereld een betere plek zouden moeten maken. Ze is sterk, krachtig, overtuigd.

De gedichten zijn eerder een reactie op de wereld, dan dat ze een nieuw universum scheppen en soms gaat dat wel een beetje wringen: is dit een politiek manifest, of gaat het ook nog om iets anders? De bundel als geheel is gelaagd, maar waar zijn die lagen in elk individueel gedicht? Wat Perquin voor ogen heeft – of wat ik, als lezer, vermoed dat ze voor ogen heeft – komt het beste uit de verf in de gedichten die niet alleen naar buiten kijken, maar ook naar binnen. Zoals in het openingsgedicht ‘Alles geleerd in de loop van de jaren’, dat eindigt met: ‘en nog bewaar ik je niet in wat ik nu weet,/maar in wat ik nog altijd wilde vragen.’ Hier is iets nog niet afgerond, de boel ligt nog open. Met het vragen en wachten op antwoorden die nooit meer zullen komen, zal het lyrisch ik doorgaan nog lang nadat de lezer het gedicht uit heeft, de pagina heeft omgeslagen.

Of neem het gedicht ‘Een kamer’, over een moeder en de strijd die ze voert om op haar kinderen een klein beetje ruimte en tijd voor zichzelf te veroveren: ‘Ligt de vuile was op metaforen en is het niet de vuile was/is het een gymtas, blokkendoos, een tekening/(niet te achterhalen wat precies is afgebeeld),/ is het niet op metaforen is het op de urgentie, wie heeft er/met de urgentie gespeeld.’ Het eindigt zo: ‘blijf van de laatste/regel af, raap je sokken van mijn ziel.’ Het is grappig, een beetje vilein en wanhopig, het lyrisch ik drijft niet alleen de spot met haar kroost maar ook met zichzelf: ‘aan de kant dan kan ik/erbij met mijn drift, mijn waanidee van dichterschap,/een dweil.’

Ongevraagd advies, wie wil dat nu niet? Hoewel ik me bij de eerste lezing van deze bundel af en toe schaamteloos zat te ergeren aan predikant Perquin, bleef er toch ook een hoop hangen. Aanvankelijk was het zaak de krenten uit de pap te vissen, maar de pap bleek rijker gevuld dan ik dacht. Zo werkt het misschien ook wel, met ongevraagd advies: als ontvanger denk je in eerste instantie houd je smoel, bemoei je met je eigen zaken, weet jij het dan allemaal zo goed? Maar later, als de ergste stekeligheid is weggeëbt, kun je toch niet anders dan toegeven dat er misschien wel wat in zat en dat het wellicht de moeite waard is dat advies toch maar ter harte te nemen.