Vijf verhalen over een kinderkamer vol herinneringen

45

IV – het stapelbed

David Weel

Ik roep haar naam over een verlaten bedrijventerrein. Ze had me in een sms opgedragen dat te doen. Het is de eerste keer dat ik de naam Tanja zo hard en zo vaak roep. Na de zesde keer komt Tanja dan eindelijk in hoge snelheid aangereden op een heftruck. Ze heeft een blauw-geel windjack aan. 

‘Waldemar?’ fluistert ze.
Tanja?’ fluister ik terug.
‘Eigenlijk heet ik Francien,’ zegt ze, ‘maar mijn handelsnaam is Tanja.’ 

Ze gebaart dat ik moet instappen en dat doe ik dan maar gewoon. Misschien had ik meer vragen moeten stellen. Misschien had ik moeten afdwingen dat ze met die heftruck het stapelbed zelf naar mijn auto zou rijden. Misschien had ik gelijk moeten zeggen dat ik discretie minder belangrijk vind dan Tanja.

‘Ik doe niks wat verboden is,’ zegt ze. 
‘Dat is fijn.’
‘Daar aan het einde staat mijn loods.’
‘Ah ja.’ 
‘Lijkt op die van Heineken, hè.’
‘Ik drink geen bier.’
‘Van die ontvoering.’
‘Ah zo.’

Ik vraag of het stapelbed echt nieuw is. Een constructie voor een tweede keer in elkaar zetten, is namelijk lastig. Moertjes ontbreken, staal zet uit. Dat wat verdwijnt, is moeilijk te reconstrueren. En dan vraag ik of ze sneller kan rijden omdat ik een kinderkamer bouw en dat die kamer af moet. Tanja zucht en begint harder te rijden.  

‘Ik ben ook liever op een andere plek,’ zegt ze. ‘Ik spaar voor een huis in Zweden.’

Ik knik. 

Tanja wijst met een blauwe afstandsbediening naar een loods met een rond dak. Achter een opengaand rolluik ontstaat een zwart gat. We rijden naar binnen en het luik sluit zich achter ons. Ik hoor Tanja nog eens op de afstandsbediening drukken en gelijktijdig met de aanknippende lampen begint muziek te spelen. ‘Welkom bij IKEA Originals BV Zutphen,’ klinkt het door een intercom. 

‘Hoeveel moet je er?’ vraagt ze.

We lopen langs kleine ingerichte zithoekjes. Terwijl we de meubels passeren blijft ze maar doorpraten. Over dat ze de spullen allemaal zelf koopt bij een IKEA-filiaal in Zweden. In een busje rijdt ze de aankopen naar haar loods op het bedrijventerrein in Zutphen. Ze benadrukt dat de Zweedse kwaliteit het beste is en dat ze daar maar een kleine meerprijs voor vraagt: Scandinavisch design voor kleine prijzen. Bij een keukenblokje in het midden van de loods blijft ze staan. 

‘Moet je balletjes?’ vraagt ze.
‘Stapelbed,’ zeg ik.’
‘Ja, kom maar dan.’ 

We lopen langs drie mooi opgemaakte bedden en dan wijst ze naar een paar grote dozen. Ze vraagt waar ik precies naar op zoek ben en begint de namen op te sommen. Een TUFFING, een SMÅSTAD, twee keer de MYDAL in hoogglans, maar ik kan mijn ogen niet afhouden van het plaatje op de vijfde doos. Het is exact, exact, exact ons bed – ik onder, Jonathan boven. Het frame rood en zwart, de moertjes zilver. 

De stalen buizen rammelen als we de doos samen door de loods tillen en op de hefvork plaatsen. Snel duwt Tanja een glas priklimonade in mijn handen. Het ruikt naar toiletreiniger. 

‘Van het huis,’ zegt ze.
‘Dat is vriendelijk,’ zeg ik. 

Driftig bladert Tanja door een IKEA-folder. Als ze het juiste bed heeft gevonden begint ze met een pennetje een berekening te maken. Het feit dat dit model nu niet meer bij IKEA verkrijgbaar is, heeft invloed op de prijs, zegt ze. Ze doet ook aan CO2-compensatie en omdat ze de balletjes voor mijn komst al uit de verpakking heeft gehaald, moet ze die ook bij de prijs rekenen. 

Als ik eerlijk ben, kan het mij niet zoveel schelen. Ik denk aan het krakende geluid van het staal als Jonathan stiekem uit bed sloop om stukjes papier in brand te steken. Hij werd er rustig van; het kijken naar de langzaam verkleurende snippers tot ze opkrulden en verdwenen. Hoe ik niks tegen onze moeder zei omdat ík het hem had geleerd, omdat ík het doosje lucifers stiekem had meegebracht en had verstopt in het ladekastje. 

Ik denk aan hoe het koude bedframe langzaam warm werd op de plek waar ik mijn kinderhand drukte. Hoe ik schrok toen het frame al warm was toen mijn hand de spijlen raakte. Hoe ik mijn ogen opende, uit bed sprong en naar buiten rende zonder Jonathan mee te nemen.  

‘741,60 cash graag,’ zegt ze. 

Ik betaal de vrouw in briefjes van vijftig en laat me stilzwijgend terugrijden naar mijn auto. Ze vraagt of ik wat mond-tot-mondreclame wil maken, maar wel op een discrete manier. Ik beloof dat ik haar zal aanraden, maar kan niet bedenken aan wie.