De bewaker draait mijn armen op mijn rug, binnen de omhelzing van handboeien krimpt mijn wereld. Hij leidt mij door drie lange gangen en opent de honderdste deur. Zes zoemende tl-buizen boven kantoormeubilair, aan de muur hangt een klok zo groot als een raam. Aan de overkant van de tafel wacht mijn vader.
Zwijgend plukt hij aan zijn nek, een wankel voetstuk voor een hoofd vol zorgen. De klok telt elke seconde dat we elkaar zien maar niet aanraken. Klik. Zonder handboeien weet ik mij geen houding meer te vinden. Ik ga zitten, de bewaker een blinde vlek in mijn ooghoek. Zestien wimpers rond vaders linkeroog, één dreigt los te raken. Hij leunt voorover en ontbloot acht tanden waarvan twee door koffie vergeeld: ‘Ik kom je overtuigen van de buitenwereld.’
Hij vertelt over supermarkten vol ingekochte keuzes, over alwetende zoekmachines en over algoritmes die je ware liefde vinden. Een wereld waarin alles mag zolang je accepteert dat de mogelijkheden eindeloos zijn en je leven eindig. Ik schud mijn hoofd en zeg: ‘Alles wordt in hapklare delen gebroken zodat ieder iets kan bezitten en nog steeds willen wij meer. Hier zijn de spelregels anders.
De strepen op mijn kleding, de luizen en mieren, de bezoekers en bewakers: ik heb mezelf rijk geteld.’ Vaders hoofd hangt. Een ontsnapte wimper glanst zilver op tafel. Het licht dimt. In vijf stappen staat de bewaker achter mij. Ik fluister woorden van afscheid, mijn wereld krimpt met een klik. Ik word teruggebracht als een geleend boek waarin is gekrast. De klok telt verder.