reddingwerkers in rode pakken zoeken naar rosa

zesendertig met bobkapsel en gebroken been

ze piept steeds sneller SOS op haar noodfluitje

door dennenbossen en donkere bergen

off-piste smelt ze sneeuw met bloed, geroep en pis

warmt zich aan een derde proteïnereep en halve gedachten:

een chalet met lege frigo en ski-jas met etiket, de kinderen

in de verte zien vier ventjes een vrouw op een rotsblok

kniediep in smurrie spitten ze de sirene los

laden naast twee krachtpatsers de achterbank in

met zesenveertig kilogram schrik en bleek vlees

pas in de carwash met de hand en leliegroene zeep gewassen

door een jongeman met een doodlopend diploma op zak

zit de ambulance op de autostrade anderen achterna

een kevertje met glanzend pantser en pinkers

de mannen praten over standjes en likeurvoorkeuren

wijzen een flank van duizendzevenhonderddertig meter aan

hun territorium van bergtoppen en bulten die borsten worden

rosa denkt aan haar dochters, ze wippen

het dijbeen van hun barbiepoppen uit de heupkom

bijten het rubber stuk als snoepgoed

de kinderen, alsjeblieft niet de kinderen