Mijn moeder zette een boeket tulpen op de schoorsteenmantel. Ze bogen hun blozende hoofden, staken hun witte tong uit die door zwarte pitjes was omringd. Terwijl ze langs elkaar bewogen kraakten en piepten hun steeltjes. Vierjarige ik klom op de stoel en bekeek ze van dichtbij. Tussen de kieren van de bloemblaadjes scheen licht, zoals ochtendlicht door gordijnen schijnt. In mijn lievelingsboekje voor het slapengaan woonden elfen in bloemen. Overdag beschilderden ze vlindervleugels en verzamelden verloren speelgoed, na zonsondergang sliepen ze in bloemknoppen. Ik peuterde een bloemknop open, stuifmeel kleefde aan mijn huid, ik inspecteerde elke bloem. Soms betrap ik mezelf er op dat ik nog steeds een bloem openvouw al weet ik dat ik niks zal vinden.