De naalden van de zilverspar zijn door de ouderdom nog zilverder gekleurd. Ook zijn stam heeft witte schorsschubben gekregen, als een soort eeuwige vorst die hem aan zijn dood herinnert. De boom omarmt de gangbare levensloop even gewillig als dat hij bosbezoekers herbergt in zijn stronk en kruin. Oneindig veel wezens hebben al in de zilverspar verpoosd. Ze komen en gaan. Al die tijd bleef hij volhardend in dezelfde grond staan. Want terwijl de nomadische bosdieren steeds opnieuw naar andere plekken trekken, houdt de boom rechtop stand. Zo leeft hij zowel diep in de aarde als in de doorluchtige hemelsferen. De zilverspar verlangt nooit naar de horizontale wereld, omdat een bomenleven nog iets dichter bij het goddelijke reikt, als drinker van zon en wolkenwater.
Even geleden is de letterzetter voorgoed ingetrokken bij de zilverspar. Deze boomkever is een hout-etende parasiet. Zonder gastheer kan hij niets scheppen. Zonder gastheer sterft hij uit. Daarom schrijft hij zich gravend een weg tussen de boomaderen, waar de essentiële sappen van de zilverspar doorheen stromen. De zilverspar voelt hoe de letterzetter begerig woorden in zijn binnenste kerft. Hij hoort zijn vraatzucht. Midden in de stam trillen de woordengangen, kraken de zinnen.
De letterzetter is gedoemd om in het donker te tasten. Verscholen in het sparrenhout is hij blind voor de veranderende luchtschakeringen, die zomaar op de boomtoppen vallen: ochtendwit, staalblauw, schemerroos. Zelfs tussen dag en nacht kan de kever het verschil niet zien. Hij merkt het nauwelijks als zijn zilverspar zachtjes ineenkrimpt wanneer het zonlicht opnieuw verdwijnt.
Onophoudelijk wordt de letterzetter van warmte voorzien. De boomstronk omhult hem als een vezelig deken. Een bijkomstig dekschild. Koude kent de kever niet. Buiten mag het sneeuwen, druilen of hagelen, de letterzetter blijft beschut. In het ergste geval doet stormweer de stam bibberen, waardoor de letterzetter verstoord wordt tijdens het kerven van zijn woorden. Zelfs dan dwingt honger dwingt de houtbewoner om door te zetten.
Dag in dag uit boort de letterzetter woordengangen door het hout heen. Een moordend lawaai. Zelfs de mussen, die op de zijtakken van zijn woning staan, zingen vergeefs. De kever moet voortdurend alleen maar naar zichzelf luisteren. Misschien is dat wel zijn allergrootste verdoemenis.
Levenslang is de letterzetter voorbestemd om de alomtegenwoordige houtgeur te volgen. Hij kan eender welke richting uitgaan. In alle vrijheid mag de boomkever de zilverspar beschrijven. Meestal kiest hij een klein hoekje uit, waar hij gulzig blijft drillen tot er een holte ontstaat. Een onherstelbare leegte. Zo wordt de stam na verloop van tijd wankel. De zilverspar bibbert steeds harder in de stormen. Zijn naalden verzilveren verder. Zijn rimpelige schorsschubben vervellen tot hij kaal is.
Uiteindelijk doodt de ondankbare letterzetter zijn zilverspar, die nochtans zo herbergzaam voor hem was geweest. De zinnen van de letterzetter snijden de sapstromen af, waardoor de boomwortels niet meer in staat zijn om levensbronnen aan te voeren. Dit proces verloopt probleemloos, want de zilverspar duldt zijn lot. Ook de andere bosdieren gaan vanaf dan zonder morren elders verpozen.
De zilverspar valt op een dag op het mos. Op dat ogenblik eindigt zijn halfgoddelijke bestaan als verbinder van hemel en aarde. De ondergang van de zilverspar heeft zonneruimte vrijgemaakt voor naburige planten. Jonge sparren in de buurt pronken nu met hun nog glanzende, rimpelloze schors. Zelfs na zijn dood blijft de boom gul.
De neergevallen stam breekt volledig open door de groeven en gaten die de letterzetter heeft gemaakt. Nu pas kunnen anderen de schepsels van de boomkever bewonderen. Boswandelaars stoppen soms even en wrijven met hun vingers over de verzorgde inkervingen. Ze mompelen ‘zo heb ik een boom nog nooit gezien’ en gaan dan verder.
De letterzetter, gedoemd als hij was, sterft ongeveer gelijktijdig met zijn huis. Hij blaast zijn laatste adem uit in een staat van onbeschrijflijke honger. Voor die honger heeft hij alles opgeofferd. Hij is zijn hele leven in de donkere, grimmige schorsgangen blijven kruipen.
Of de letterzetter op zijn sterfbed vindt dat de honger deze opoffering waard is geweest, zullen we nooit weten. Maar misschien toonde hij zich al bij al nog het meest gewetensvol van alle boswezens.