‘Kom dan binnen’, zei ik.
Ik zag Isolde aarzelen. Haar bolle wangen werden warm. Ik zag haar walgen van het vuil, van het gekakel, haar adem inhoudend voor de doffe geur die uit hun veren leek op te stijgen. Toch kwam ze naar binnen, want Isolde was minder flauw dan je op het eerste gezicht zou denken.
Met haar lichte, rooskleurige kleren en blinkende voorhoofd hoorde Isolde duidelijk niet thuis in het kippenhok. Om haar te plagen liep ik schaterend achter de kippen aan, die dan huiverig van mij wegliepen en luid vanuit hun borst begonnen te kakelen. Isolde bleef stokstijf aan de rand staan, dichtbij het hek, en ze pitste haar ogen stevig dicht telkens wanneer één van de kippen voor haar voeten schoot. Voor het eerst was ze enkele minuten stil.
‘Ze zijn erg lief hoor’, zei ik.
‘Ja hoor, ik geloof het wel’, loog Isolde, want ze zou nooit iets gemeens durven zeggen.
Eindelijk kreeg ik een kip te pakken, de reusachtige, halfblinde kip met milde herfstkleuren. Ik vertelde Isolde dat ze Inka heette. Als ik haar naam uitsprak, trilde mijn keel, en dan klonk mijn stem laag als een volwassene.
De pluimen van Inka waren minder zacht dan die van de andere kippen. Ze had ook zwaardere beenderen in haar vleugels, die ik kon voelen terwijl ik haar met mijn twee handen vasthield.
‘Waarom heeft ze maar één oog?’, vroeg Isolde. Ze was nog steeds geen stap dichterbij gekomen.
‘Dat weet niemand’, zei ik. ‘Mijn mama denkt dat ze gevochten heeft met een marter die haar wilde opeten. Maar Inka was te groot en te sterk.’
Heel even ontwaarde ik een glimp van bewondering in de vochtige, blauwe ogen van Isolde, maar die verdween weer toen ze Inka’s uitgekrabde oog zag, waar helemaal niets meer van was overgebleven.
‘Wil jij haar niet even vasthouden? Ik denk dat Inka dat fijn zou vinden.’
Isolde schudde onmiddellijk haar kleine hoofd.
‘Nee, nee. Wat als ik haar laat vallen?’
‘Dat doe je niet. En anders kan Inka daar wel tegen. Inka is de sterkste kip die ik ken.’ Ik hoorde mezelf glunderen bij die woorden. Voor een moment voelde het alsof ik een levende trofee in de heldere, wolkeloze lucht hield.
‘En bijt ze dan niet?’ Haar diepe, slome stem bibberde.
‘Nee. Ik zei toch al dat ze lief was? Kom, tien seconden maar!’
Ik wist op voorhand dat Isolde te veel schaamte zou hebben om te weigeren. Als Isolde zich schaamde, kon ze dat niet verbergen. Dan verschenen er wijnrode vlekken op haar witte, haast doorzichtige huid, die zelfs tot in haar nek verspreidden. Dus Isolde kwam in een opstoot van moed naar me toe gesneld en nam Inka in één keer over, met haar krachteloze handen. Ze keek Inka niet aan en staarde naar een onbestemd punt in de verte, ergens tussen de verwilderde, met zon overgoten struiken.
‘Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.’
Toen ik klaar was met tellen, zette ze Inka heel voorzichtig neer op de grond, want hoe hard Isolde je ook haatte, ze zou altijd lief tegen je blijven.