Als ik van cel naar insect vervorm voel ik:
een kandelaar is een boom in wolfskleding
en de was drupt als kroost van een zonnecel
was alles maar koraalkleurig
of is het futiel om te vragen
hoe ik kan worden klaargestoomd
om mijn huisplant te vragen
of mijn geheimen strafbaar worden verklaard
als ik hun bladeren enkel bemest en het venster
van mijn stille aorta open laat staan er zijn geen
geheimen in een hard halsschild en ik wil zo wijd
worden dat ik verbrijzel; ik buk en bol
tot ik rugloos als een bowlingbal
volgegeten met hormonen,
mijn pezen dikvloeibaar,
mijn exoskelet afweer
dan, mijn moeder kijkt me aan als een sprei op een veldbed
en ik was een wangblad dat zich warmde aan het ijsblokje
dat er vanaf glijdt en haar ogen lijken niet langer het begin
van verdorde aarde de belofte van een pre-zaadje ik hoopte
dat ze me bij de haren zou pakken maar ze draaide
alleen maar mee met de zon omdat de leeggeroofde maan
haar koud liet we bleven van dorstig naar tevreden gaan
tot het ronde lichaam stilstond alsof ze op iemand wachtte
ik opende mijn kaken en nodigde maan in me
uit rondom mijn mond sidderde een smoorpansteel
ons keukenkastje liet zeeschuim als olie stromen doorlaatbare
gaten werden van bakvet dik lieten het zout sissen
mist is de stoommachine die ik tussen mijn tandvlees sticht
we kookten booreilanden zandheuvels walviskarkassen
petflesjes en onderwaterstofwolken
de glimmende lijfwacht werd knapperig als een rups
en viel tussen onze opengesperde tanden
tot we onherkenbare satellieten werden
zonder verteringsstelsel skelet geheimen
het water onze romp
de maan is een insect is een schimmel in de kleding van een insect
verbrokkelde wolken landden op de golven
mycelium trekt zenuwuiteinden mee over het schuim
en mijn wimpers zwemmen laagloos mee
onze
wagenwijde
(opengeslagen)
nagloei.