Het wateroppervlak wiegt op een zuiver ritme. Het water stroomt telkens over de zwembadranden heen en trekt zich dan net op tijd weer terug, als een eb- en vloedbeweging. De zomerzon snijdt recht door het bad en botst op de witte bodem. Het lijkt alsof die botsing gouden zonlichtslierten in het zwembad creëert, die zich als ragfijne aders vertakken en meebewegen op het waterritme.

Niets is zo aanlokkelijk als lichtblauw, zonovergoten zwembadwater. Ik spring erin met een blind vertrouwen te worden gevangen. Bij het eerste contact voel ik me zwaar. Mijn gewicht verstoort de eenvormige waterzee, duwt het onverbiddelijk opzij en maakt plaats voor mijn lichaam. Een plonsgeluid gaat over in stilte, koude in aangename koelte. Op dat moment word ik gewichtloos, alsof mijn vloeiende lichaam met de grootste precisie in het water is gegoten.

Mijn beide voeten raken de ribbelige bodem aan. Ik sta stil. Enkel mijn armen verroeren. Teder voelt de weerstand die het water biedt, zwaarder dan lucht, maar liefdevoller. Ik ben helemaal omgeven, als een middelpunt van zorg en aandacht, verzwolgen en toch nog helder afgelijnd. Ik zie mijn blauwe plekken, huidplooien, moedervlekjes. In het water kan mijn lichaam onbeschaamd massa hebben. In het water kan ik menszijn.

Ik ga kopje onder. De kou toont opnieuw haar ware aard en herinnert me eraan hoe het grootste deel van mijn lichaam al naar de waternormen was geschikt. Als een blind weekdier hang ik even in de zwembadbak. Het is volledig stil, een soort holistische rust die ik me inbeeld bij het ingaan van de dood, een plotse opschorting van alle zintuigen. De stilte doet me even naar het absolute niets verlangen.

Er bestaat geen tijdsverloop in het water. Alleen het zwellende ongemak in mijn borst verraadt mijn ademnood, alsof ik op springen sta. Alsof ik moet leven. Ik kan niet anders dan terug naar boven zwemmen. Nu pas hoor ik hoe de wereld met mij mee ademt, het rijk van lucht en leegstand, van kleur en verblinding. Hier voel ik mij thuis.

Ik hijs mezelf met moeite op de zwembadrand. Ik ga even op de hete rand zitten, mijn voeten hangend in het water. Mijn huid glimt door de doorzichtige druppels. Tussen deze enkele druppels en de miljarden in het zwembad bestaat er geen echt verschil. Ik bewonder de eensgezindheid van het water, hoe het geheel zo krachtig is dat het ons doet drijven in één ongedifferentieerde massa.

In een poging om die watermassa te breken schep ik met mijn hand een kommetje uit het zwembad. Het glipt soepel tussen mijn tegen elkaar aangedrukte vingers heen. Water is dicht en loperig tegelijkertijd, sterk en loom, bewegend en stil. De felgele zonnestralen beginnen langzaam uit het water te trekken. De witte bodem verdonkert. En hoewel het zwembad nooit tweemaal exact hetzelfde uitzicht heeft, lijkt het dat de buitenwereld verandert en het vredige water altijd trouw hetzelfde blijft.

Ik sta recht om mij af te drogen.