je stal de portemonnee van je juf in het vierde leerjaar
vierhonderd gram panterprint zacht in je handpalm,
kaarten met stempels voor gratis lattes, een rijbewijs
twee babyfoto’s en muntstukken
rolde heen en weer in je plastic mandje
onder een hoofdkussen legde je de buidel in het eenpersoonsbed
laat de tandenfee alsjeblieft prevel je in een smeekbede van vlees en vingers
prinses op de peul slaap je rond het bultje onder je
kwart na vijf sta je met nachtkramp in je nek op
klamme voeten de trap af en twee blokjes om
frommelt de portemonnee voor de dag je betrapt
via het kattenluik in haar rijhuis, als een zetpil in nat warms
dat het je zwaar valt een lieve dief te zijn merk je
als je pyjamabroekje aan een richel vasthangt en je valt
ziet niemand je en je bloedt niet
mama roostert bruine boterhammen en snijdt met knipmes
perziken – meer steen dan vlees – in partjes
zie je dat ze onder tafel haar besjes met de kittens deelt
wie moet hier goed eten om te groeien
met vlekken op je kuiten en builen op je bovenbenen
prop je op de speelplaats, vlakte van beton en gegil,
de onderrok in je onderbroek en roept: kijk!
zelfs met gestrekte benen kan ik mijn tenen aanraken
juf lost een klontje in gemberthee op, tikt
een plastic lepel met tandafdrukken
tegen de rand van het kopje
staat op punt van
vragen