De staalcontainer als kraamkamer / de geboorte van een wereld

Isa van Rooy

Deel 1

Een zacht horizontaal lichtexperiment van de zon valt op de brakke, leeggezogen grond. Elke korrel danst zachtjes mee, alsof ze een verre herinnering aan hun routine en ademen proberen terug te vinden. Er kon al zeker driehonderd jaar geen fotosynthese plaatsvinden. Neonblauw licht schijnt in vlagen door het zwart geblakerde bladerdak , terwijl N7907 zijn snelheid vertraagt. Als iets wat in de buurt komt van een middelgrote windturbine trekt hij zich door het dek van de bomen. Hun stammen zijn uitgehold en afgebroken. Knalgele, golvende waaikorstzwammen duwen zich door de rafelige houtranden heen. N7907, een mengsel van plutonium-isotopen en uranium mist in hun pad de gewelven op een haar na. In een ver verleden, ongeveer vijfhonderd jaar geleden, waren ze met elkaar verweven: de schimmel en de nucleaire radioactieve golf. Toen combineerden opstandige mensenjongeren en vrijgevochten ouderen de twee componenten met elkaar om tot buitenwereldse inzichten te komen, of een hoogtepunt. Wat toentertijd werd gezien als de nieuwe verlossing, is nu niet meer in samenspraak met elkaar. Ze leven langs elkaar heen, raken elkaar zelfs niet aan in de tussenruimte, als de kroonschuwheid van een groep steeneiken. De bodemgrond bevat geen luchtdichtheid meer en menselijke voetstappen ontbreken. Het enige wat nog groeit zijn druppelvormige, plastic organismen wiens belletjes boven de met gaten gevulde verdroogde wadden steken. Hun wortelnetwerken strekken zich zo ver als de oliepaarse zee, die met tussenpozen grote delen van de planeet in metershoge golven overspoelt. 

Toen de laatste nucleaire AI-oorlog over boomsapwinning van kastanjebomen verloren werd door de Verenigde Emiraten van Duits-Amerika, was er niet genoeg van deze vloeistof, die nauwelijks meer iets weg had van olie, te gebruiken voor menselijke levensvoorzieningen. Wat ze over hadden, liet het dictatoriale land in grote liters in de lijzig stijgende oceaan vallen om te voorkomen dat een van hun vele toegeëigende vijanden het van hen zou overnemen. Kort hierna begonnen groepen mensen vreemde verschijnselen te vertonen. Hun huiden werden almaar gemakkelijker af te pellen, als zachtgekookte aardappelschillen. Een halo van kleine spikkeltjes kondigde het begin van hun zichtverlies aan en hun nagels kregen een lichtpaarsige tint. Wetenschappers over de hele wereld bundelden hun kennis om de oorzaak te achterhalen. Deze werd al gauw gevonden: de droogte, de hoeveelheid CO2, de snikhete temperatuur van 45 graden rondom het noordelijk halfrond en de haast onleefbare 57 graden op het zuidelijk halfrond, het aantal pesticiden en andere door oorlogswapens uitgestoten gif die de lucht in een houdgreep hielden. Een consensus werd niet bereikttot het dodental zo hoog opliep dat er nog een poging gedaan werd om bij de laatste overlevenden, die al beginselen van klachten begonnen te vertonen, digitale chips in hun hersenen aan te brengen. 

Helaas zorgden de chips er enkel voor dat hun zicht weer hersteld werd en riepen deze geenszins het vlug verslindende virus een halt toe. Onverhoeds begonnen de vingers van de gedreven wetenschappers langzaam los te laten in de chipmachines, tijdens de operaties, en op het laatst zelfs op het gelamineerde tijdschema-papier. Een overvloed aan hoopjes vellen; alle lichamen in definitief verval en met zovelen dat de al uitgehakte en eindeloos ingeboorde bodem nauwelijks meer maden of schimmels meer behuisde. In ieder geval niet genoeg om de grote hoeveelheid te kunnen verorberen. Over de tijd verdeeld verspreidde gortige wind de huiden naar uithoeken van de randloze continenten, tot zich langzaam fragiele bergtoppen begonnen te vormen die  ieder etmaal omver werden geblazen en opnieuw ontstonden. 

Planeet Aarde wordt nu bewoond door plastic etende zwammen, schimmels, verdorde bomen, kakkerlakken, pissebedden, trilspinnen, glimwormen, gigantische rondogige salamanders, nauwe korfslakken en een dik, blauwgrijs wolkendek. Het zijn verwanten van vroegere aardse organismen, omdat het ontstaan van nieuwe soorten, ondanks de verstreken tijd, erg gestaag verloopt. De organismen hebben namelijk weinig interactie met elkaar. Het uitwisselen van vitale voedingsmiddelen en andere stoffen wordt gedaan via een gecompliceerd ondergronds netwerk dat honderden jaren geleden mycelium had geheten, maar nu kan worden gedefinieerd als een infuussysteem. De voedingsstoffen worden in van plastic en fosfor gemaakte, op haarzakjes lijkende tasjes opgeslagen, waarna ze door een klepjesconstructie zoals die van de halvemaankleppen in de vroegere menselijke harten, naar boven of beneden worden gepompt. De stoffen gaan enkel naar de boomstamschimmels en een heel klein deel naar de bomen zelf, net genoeg om ze in leven te houden. Hierdoor is er weinig ruimte voor communicatie, behalve van boven naar onder en andersom. Het is zo geen uitwisseling meer, maar een langzaam stromende snelwegfile waar de stroperige metaal-mineraalstoffen in stikstofwolken uit een uitlaatpijp in de vorm van een belletje kringelen. De vochtige gele wezens geven door hun uitgestrekte, aderachtige systeem fosfor aan de lucht, dat blijft hangen tot het elke 30 jaar een Grote Mist veroorzaakt. Insecten gaan dan in mistslaap en verdwijnen in kleine holletjes in de buurt van de paar overgebleven boomwortels. 

Nucleair Afval N7907 brak in de eerste honderd jaar alle bladeren en bijbehorende takken af. Sinds tweehonderd jaar verplaatst hij zich meer in harmonie met de omgeving. De stoppeltjes van de boomstammen gaan als mierenetermondjes voor hen opzij. N7907 eet de fosfor van de schimmels, maar niet genoeg om de Mist te voorkomen en geeft schimmels er niets voor terug. De stalen containers waar hen in zat was op sommige momenten in de honderdjarige geschiedenis van de voor mensen onleefbare aarde gaan lekken in de bodemgrond, maar door de beschermende laag plastic rondom het infuus is deze altijd onaangetast gebleven. Ook tussen hen is het contact uitgebleven. Ondanks deze ogenschijnlijke eenzame voortbewegingen, zijn er organismes in wiens aard het zit om buiten zichzelf op zoek te gaan naar connectie. Een hiervan is de glimworm. Tijdens pre-MistAarde-tijd lieten zij door het enzym luciferase licht vrij en reflecteerden dit. Omdat de zon maar een deel van de 52 uur durende dagen door het blauwgrijze wolkendek schijnt en de verblijfplaats van de worm onder de grond is, produceert hij nauwelijks meer licht. Toen de tiende Grote Mist begon en alle organismen onder de grond of in de boomstammen verdwenen, was er één glimworm die de traag omhoogkruipende mistwolk niet waarnam.