Op een strand in Cancún verrichten jonge jongens diensten aan welgestelden onder de zon. In Kopenhagen mist een it-consultant zijn werkafspraak en wordt in plaats daarvan…
Zelden was ik zo onder de indruk alsook in de war van een verhalenbundel. Het boek Na de zon van de Deense auteur Jonas Eika (1991) voelt als een trip die soms warm en plakkerig maar vaak ook duister en rauw aanvoelt. Met name het tweeluik ‘Bad Mexican dog’ beklijft.
In rijen van twintig staan 480 ligstoelen ‘als lintwormen’ opgesteld op een heet Mexicaans strand. Vooral als de zon hoog aan de hemel staat, is het hard werken voor de beachboys die de rijke toeristen voorzien van drank, schaduw, zonnebrand en soms iets extra’s.
In Eika’s taal huist een voortdurende seksuele spanning die tot uiting komt in mystieke rituelen. Let op! Het gebruik van een parasol wordt in dit verhaal in een nieuw daglicht gezet.
In alle verhalen van deze bundel transformeert de bestaande wereld langzaam naar een uniek universum. Een talig en dierlijk universum, waarin alle zintuigen worden geprikkeld. Tijdens het lezen ruik je ‘de zware zoete geur van wintervoeten’, worden je oren geprikkeld door ‘kleverige geluiden’ en kan je niet ontkomen aan ‘slijmerige oranje mist’.
De absurde scenes van Eika doen denken aan de zwarte satirische film Triangle of Sadness, waarin kritiek wordt geleverd op het materialisme en de ongelijkheid van de moderne samenleving. Ook in Eika’s werk kan je die kritiek terugvinden. Er wordt geschreven over klassen, hiërarchie en kapitalisme, maar daar denk je pas later over na. Tijdens het lezen van het boek wil je vooral door, verder in de duistere krochten van Eika’s hoofd.
Ook volledig nuchter in een trip belanden? Lees dan deze bundel.
In de eerste plaats zou ik dit boek willen omschrijven als onverwacht. Een uitspraak doen over een bundeling als deze is nog niet zo gemakkelijk. Na de zon is uit vijf losse verhalen samengesteld, maar de delen raken elkaar even aan als het vijfde deel onverwacht een vervolg blijkt te zijn op het tweede.
Het boek is vervreemdend op zo’n krachtige manier dat ik aan mezelf begin te twijfelen; ik voel me op bepaalde momenten eerder vervreemd van de teksten dan dat de teksten vreemd aanvoelen voor mij. Hoe dat precies in zijn werk gaat, kan ik moeilijk uitleggen. De karakters, kern en vorm uit de verhalen zijn zeer verschillend, maar ze passen in elkaar als een surrealistische puzzel. Ik voel me steeds weer onvoorbereid op de volgende bladzijde, in sommige gevallen zelfs op de volgende zin. De verhalenbundel is op geen enkele manier saai te noemen, toch zou ik niet zeggen dat ik het boek graag heb gelezen. De onverwachte wendingen maakten dat ik het lezen ervaarde als een soort motion sickness.
Ik werd steeds heen en weer geslingerd tussen verbazing en verwarring. Ik heb zinnen meermaals teruggelezen en heb me na verloop van tijd zelfs op een gekke manier thuis gevoeld in de vervreemding die de verhalen oproepen. Ze lieten allemaal een specifieke voetafdruk achter, maar boden ook te weinig handvatten om me echt mee te kunnen krijgen. Wellicht zou literatuur de lezer niet moeten dienen. Wellicht ben ik het niet gewend om me vervreemd en afgestoten te voelen door een verhaal. Wellicht ben ik iemand die in haar diepste kern van mooie dingen houdt en ben ik daarmee niet de juiste persoon ben om dit boek te waarderen. Want naast ongepast, zou het een understatement zijn om dit een mooi boek te noemen.
In Rob van Essens Ik kom hier nog op terug speelt de tijdreismontage uit de verfilming uit 1960 van H.G. Wells’ The Time Machine een rol. Aan het veranderen van de mode in een kledingwinkeletalage is te zien dat decennia in seconden verstrijken. Van Essen verzint een extra stukje aan de originele montage: de tijd loopt door tot 1999 en de mannequins dragen bijna uitsluitend nog plastic en aluminiumfolie.
Wat ik zo grappig hieraan vond, is die herkenbare notie dat De Toekomst kennelijk zo ver weg, zo onbekend voelt, dat het een voorstelling oproept dat de mens die dan leeft bepaalde menselijke basisbehoeften zal hebben overstegen. (Denk ook aan scififilms waar mensen met deadpan gezichtsuitdrukkingen in zwevende auto’s door steden vol smog en tech forensen). Alsof toekomstmensen emotieloze automata zullen zijn. Of in het geval van Eika: een soort diertjes.
Eika’s taal is indrukwekkend exact en origineel, door alle nadruk op biologie deed het me af en toe denken aan fotosynthese. De verhalen hebben iets droomachtigs: er heerst een bepaalde, niet helemaal goedaardige logica waar de personages in berusten, bizarre plotwendingen worden zonder knipperen aanvaard. Tijd verloopt of in schokken of juist bedrieglijk gestroomlijnd, er wordt steeds gehamerd op discontinuïteit. Hoe levendig, precies beschreven en origineel Eika’s fantasie ook is, als lezer word je vaker verbijsterd dan verrast, waar je na verloop van tijd vanzelf een beetje gevoelloos van wordt. Zoals personage Alvin zegt: ‘Denk maar niet dat je er iets van kunt doorgronden.’
De momenten van werkelijke verrassing vond ik steengoed, zoals het abrupte slot van ‘Rachel, Nevada’ met een zeven pagina’s lange necrologie van een countryzangeres, of het einde van ‘Bad Mexican Dog’ (deel 1). De humor, vrij zeldzaam in de bundel, schuilt toch in observaties van het simpele, ontheoretische, emotioneel menselijke: ‘Melanie was diep geschokt. Dat zou ze echt nooit hebben gedaan!’
Ik had hier heel veel zin in. Volgens de achterflap is Jonas Eika een van de spannendste auteurs van Denemarken, dus mijn interesse was gewekt. De verhalen klonken intrigerend, deels dystopisch, iets waar ik normaal heel erg van hou. Ik begon dan ook met goede moed aan de bundel.
Het eerste verhaal voldeed nog aan m’n verwachtingen. Ik merkte tijdens het lezen al wel dat ik het moeilijk vond om mijn aandacht erbij te houden; er gebeurde veel en soms was ik even kwijt waarom nou precies iets gebeurde, maar over het algemeen vond ik de sfeer van het verhaal fijn. Ik was benieuwd naar de rest.
Het tweede verhaal begon prima: het was lekker dystopisch, een origineel idee, zelfs een beetje Black Mirror-achtig. Maar naarmate het verhaal vorderde begon ik – jammer genoeg – de hoop steeds meer te verliezen. Het werd alsmaar abstracter, het was lastig te volgen en ik miste het doel van het verhaal.
Helaas geldt dit ook voor de laatste drie verhalen van de bundel. Ik weet zeker dat er mensen zijn die dit heel mooi vinden, en ergens kan ik dat ook wel begrijpen. Ikzelf kan echter weinig met de bundel. De verhalen voelen wat nutteloos, meer als een soort oefening in kijk-mij-eens-interessant-en-diep-zijn-schrijverij. Ik had deze verhalen heel graag fantastisch gevonden – doorgaans ga ik heel goed op de boeken van Koppernik – maar helaas heb ik na het lezen van deze bundel niet het idee dat ik er beter van ben geworden.
Alle vijf verhalen in Na de zon zijn trefzeker in hun vreemdheid. Jonas Eika creëert steeds een nieuwe wereld, een maalstroom waarin je je als lezer wel móét laten meevoeren – je hebt geen keus.
Het zijn herkenbare settings met een trippy randje. ‘Bad Mexican dog’, zoals zowel het tweede als het vijfde verhaal heet, speelt zich af op een strandresort met sterke The White Lotus-vibes. Voeg daar symbolisch geladen erotiek, intense zintuiglijke beschrijvingen en een vertelvorm die voelt als een roes aan toe, en je hebt een kortverhaal zoals je dat nog nooit gelezen hebt.
Zo luidt ongeveer het recept voor alle verhalen in de bundel. Je hoeft alleen maar het strandresort te vervangen door een aliencult, een geïmproviseerde daklozenopvang of een derivatenhandelaar. Steeds kom je personages tegen die op de een of andere manier op drift zijn geraakt en van wie je aanvoelt dat ze in rap tempo en onvermijdelijk hun ondergang tegemoet gaan.
Als alle botten zijn afgebrokkeld, blijf je als lezer met vragen achter. De verhalen zijn in hun absurdisme poëtisch maar nog meer: theatraal. Uit enkel woorden smeedt Eika bizarre scenario’s. Eigenlijk: te bizar voor woorden.
Een prettige leeservaring kan ik het met de beste wil van de wereld niet noemen. Maar toch, de compromisloosheid waarmee deze schrijver je zijn brouwsels opdient, dwingt respect af.
De stijl van Eika heeft iets bedwelmends. Keer op keer, als edging, zodra je denkt ‘nu komt er een einde aan deze zin’, plaatst hij een komma, met daarachter een kleur, geur of klank, of het volgende prikkelende detail dat visueel enorm tot de verbeelding spreekt. Meanderend, en volledig volgens het model ‘geen uitleg, geen verontschuldiging’, trekt hij je zijn personages binnen, altijd intiem en dicht op de huid. Daarmee is zijn vertelstem minder een dirigent en meer een danspartner: hij steekt zijn hand naar je uit, en die pak je, eerst weifelend, maar daarna, na een paar passen, vol overgave. En dan blijkt Eika al meteen, in het verhaal ‘Alvin’ aan het begin van de bundel (‘Ik arriveerde bezweet en halverwege buiten mezelf in Kopenhagen[…]’) een trefzekere, sterke leider.
Toch wist niet elk verhaal me te overtuigen. Het eerdergenoemde ‘Alvin’, net als het tweeluik ‘Bad Mexican dog’, zijn prachtig, en op hun eigen manier de tour de force. Daar treffen we in de kakofonie van zinnen een duidelijke, heldere veelheid, van twee relaties die zich ontvouwen en dan, op dezelfde snelle, bijna wrede manier, dichtklappen. Maar ‘Rachel, Nevada’ en – in zekere zin nog meer -‘Rory, Aurora en ik’ waren voor mij lastiger te doordringen, elk op hun eigen manier. ‘Rachel, Nevada’ was mooi, ja, gewóón mooi, maar op de een of andere manier liet het weinig sporen na, ook doordat het nogal drentelde. ‘Rory, Aurora en ik’ leed naar mijn mening onder een balansprobleem: een jij-perspectief, een onduidelijke karakterrelatie én die kronkelende, brede stijl zorgen er daar dan toch voor dat de leesbaarheid ontspoort. Ik stelde mezelf de steeds vraag: Waar ben ik? Wat zei wie? Daardoor verloor ik het ritme en de passen uit het oog, struikelde over zijn voor mij te vernuftig geplaatste voeten.
Die kritische noten (lees: smaak) daargelaten heb ik een hoge dunk van Jonas Eika. Hoe je het ook bekijkt: hij durft. Zijn stijl, of zijn keuzes lijkt soms lijnrecht in te gaan tegen rode pen van de conventionele redacteur, en heeft dit weten te verheffen naar iets dat tóch beteugeld is, wat tóch helderheid heeft. Wat hij doet – of: probeert, wens, uitstraalt – is een welkome afwisseling van de droge, economische taal. vol ‘kernachtigheid’, die Nederland lijkt toe te juichen. Eerlijk: dit is een van de eerste literaire werken die me met plezier mee wist te voeren, op de leunstoel in de avond, in plaats van me nodeloos te willen uitdagen, alsof ik voor een schoolexamen stond. Nee, liever meer van dit: ‘Het strand heeft iets bijzonders want ik ben een beach boy, er staat iets te gebeuren op dit strand.’ Onmogelijk deze zin, die herhaling, niet te voelen.