Een woordvoerder prijst een nieuw soort offerdier aan. Het haar van een vrouw valt uit omdat ze een hoofddoek draagt. In een simulator wordt een…
Volgens mij zijn er het afgelopen jaar weinig dichtbundels verschenen die zo unaniem lovend ontvangen zijn als Waar is het lam? van Mustafa Stitou. Dat maakt heel nieuwsgierig maar ook angstig, omdat het mijn ervaring is dat poëzie die door critici geprezen wordt vaak een hoge moeilijkheidsgraad heeft. Maar vanaf het eerste gedicht al was duidelijk dat Waar is het lam? hiermee breekt. In kraakheldere zinnen en beelden leidde Stitou me door zijn bundel heen. Veel – zo niet alle – gedichten gaan over de absurditeit, wreedheid maar ook noodzakelijkheid van religie in onze samenleving van vroeger tot nu. Sommige gedichten zijn op zichzelf ook bezwerend. Dit realiseerde ik me extra toen ik Stitou het gedicht ‘Ze kneedt het deeg met haar vuisten’ hoorde voordragen bij Eus’ Boekenclub: kalm en monotoon las hij voor, en toch hing ik aan zijn lippen, aangezien ieder woord was afgewogen en precies het juiste gewicht had. Met Waar is het lam? heeft Stitou bereikt wat ik als het hoogste streven van de kunstenaar zie: toegankelijke kunst maken zonder suggestiviteit te verliezen. Zo is dit een bundel die je letterlijk aan iedereen kan aanraden.
In Waar is het lam? van Mustafa Stitou volgen we een lyrische stem die ons langs goden en offerdieren brengt. We volgen de stem naar ongedefinieerde riten en lezen over verschillende te brengen giften.
De gedichten Pantheon 1 tot en met 7 raken me het meest. Daarin worden licht afwijkende (als in: afwijkend van de witte norm) mensen tot God gemaakt, ze worden verheven, en daardoor gezien in wie en wat ze zijn:
‘Een god wordt door de draaideur van een tempel / vanwege haar donkere huidskleur niet herkend. Het incident inspireert haar te onderzoeken hoe / (door mensen gecreëerde) algoritmes / (door mensen gecreëerde) ongelijkheid versterken.’
Of: ‘Een andere god wordt vastgebonden aan zijn enkel / op een betonvloer gesmeten en net zo lang geslagen / tot hij zijn woorden verdraait, zegt wat ze willen horen. / Dan wordt hij tot vijand van het volk verklaard (…)’.
Stitou geeft deze mensen in zijn gedichten een stem, laat horen hoe ook zij goden zijn, en daarmee eigenlijk hetzelfde als ieder anders. Opvallend én passend in dan ook dat hij ‘god’ niet met een hoofdletter schrijft, alsof hij daarmee wil benadrukken dat goden niet daadwerkelijk verschillen van mensen, of dat iedereen een soort God is. Ook vind ik het in het eerste voorbeeld heel passend dat hij benadrukt dat ongelijkheid door mensen gecreëerd wordt, daarmee benadrukt hij voor mij opnieuw de ogenschijnlijke verschillen tussen de ‘goden’ en mensen.
Ik vond Waar is het lam? een krachtige bundel, te lezen als een vragenspel bij het bijbelvers waar het werk zijn titel aan ontleend.
Waar is het lam? is een bundel over religie, zoveel is duidelijk. In mijn ogen gaat deze poëzie minstens evenzeer over familie. Dit thema komt terug in het Bijbelvers dat aan de bundel ten grondslag ligt, en ook de familie van het lyrisch ik (in het bijzonder de moeder) komt meermaals terug.
Over die moeder lezen we in het slotgedicht: ‘Engelen, / profeten, openbaringen, eeuwigheid – ze twijfelt niet, / je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.’
In dit citaat zit alles wat dit voor mij een uitzonderlijke bundel maakt. De twee grondthema’s, die moeiteloos met elkaar verbonden worden. De precisie van Stitou’s taal: het economische woordgebruik, de weloverwogen woordvolgorde. De schrijnende, bijna ironische tegenstelling tussen twijfel en rotsvaste overtuiging, die de dichter er bijna ongemerkt in fietst maar die toch echt aandacht verdient.
En misschien nog het mooiste van alles: ik krijg er de vinger niet helemaal achter. Hoeveel moois ik al heb opgegraven in deze poëzie, ik weet dat ik de diepste lagen nog niet bereikt heb.
Voor zover ik na mijn eerste lezing kan beoordelen, zijn alle superlatieven uit de recensies zeer terecht. Ik verheug me erop deze bundel bij volgende lezingen, die zeker gaan plaatsvinden, te herontdekken.
Er is veel aan de hand in Mustafa Stitou’s bundel Waar is het lam? en een groot deel van mijn leeservaring bestond eruit in kaart te brengen wat er precies op het spel stond. Waar te beginnen? Misschien bij het gedicht Talisman op pagina 66, dat opent zo: ‘Neem jezelf de gesel uit handen./Adem rustig de walging uit, Stap/ doorheen die stolp van schaamte/en zet kalm de blik vanboven/het barse vadermasker af.’ Veel van waar de bundel over gaat, komt in deze regels terug. Zoals ook de titel al doet vermoeden, gaat het over vaders en zonen (Abraham en Isaak), maar ook over God en zijn strenge blik, die voor de zoon het masker van het gezicht van zijn vader draagt.
Wat gebeurt er als je God dat masker afzet en door de schaamte heen stapt? Als je de walging die je voelt bij iets waarvan je weet dat je het achter je hebt gelaten, maar waar je nooit volledig afstand van kunt doen, aan de kant schuift? Dan ontstaat er een bundel als deze; waarin de relatie tussen het individu en zijn ouders, achtergrond, religieuze verhalen en gebruiken wordt onderzocht. Ook God wordt onder de loep genomen en kent vele gedaantes als man of vrouw, met of zonder hoofddoek, met of zonder bijbaantjes. Als slachtoffer en dader, als mens of meer-dan-mens. Wat is heilig? Wat is een offer eigenlijk?
Ik las de bundel twee keer van kaft tot kaft en grasduinde er eindeloos in. Stitou is een fantastische dichter; beelden en taal zijn overweldigend sterk, de vormen perfect. Maar het is ook veel en complex en heel geconcentreerd. Daardoor drongen de woorden niet altijd goed tot me door. Dat noopte dan weer tot oeverloos herlezen, en is dat niet juist iets goeds?
Dat als ik mijn lieflijke avondkaarsen uitblaas, de veters grijze rook opstijgen naar een boven waar volgens Stitou een ‘Allerhoogste’ zit die ons de adem beneemt, voelt als een bevestiging die ik bij niet veel van mijn kennissen kan terugvinden: geloof is een lokaas dat je bij je enkels grijpt en je individualisme buitmaakt.
Dat hoeft niet in te houden dat er met een volkomen afgunst naar de wrede dan wel intrigerende rituelen moet worden gekeken, maar wel dat de schijnwerper die de dichter op godsdienst en geweld gooit er eentje is van eerbiedige scepsis. Zo verwordt bijvoorbeeld het in de titel aangehaald lam tot een pervers instrument dat in dienst staat van de mens’ eigendunk. Het dier een spijkerketting rond de kop binden, opdat de moeder haar kind bij wanhopige benadering van de uier van zich aftrapt; het zijn manieren om geen mea culpa te slaan wanneer het lam dan brutaal wordt geslacht voor een schijnbaar hoger doel. In zes afdelingen zet Stitou een sterke analyse neer van wat verhevenheid en het sacrale – voorbij opgekalefaterde beloftes – in feite écht met zich meebrengen: ‘Met open ogen / maar zonder te zien / kijkt vanuit een teiltje de ramskop toe’. Kijken naar wat? Naar zijn eigen als een ‘jas van vlees’ opgehangen lichaam dat ‘zo nu en dan een druppel bloed lekt […] een verlate, gestolde seconde’. Geen genade toont de dichter bij de beelden de hij oproept, de lezer moet zich met name niet verwachten aan een ingehouden braafprater.
Ik maak ezelsoren in de bundels bij elk gedicht waar ik iets in zie, en nog maar zelden heb ik zó veel ezelsoren geplooid bij het werk van eenzelfde dichter. Waar is het lam? is een bundel die met geofferde lamsoren in mijn gedachten nog lang bokkensprongen zal maken.
In Waar is het lam? blijkt dat taal beeldend en dichtbij kan zijn. Het wordt iets grijpbaars, iets dat ik zou kunnen tegenkomen, iets dat ik herken. Steeds als ik de bundel wegleg, voelt het alsof iemand is opgestaan die een tijdje naast me heeft gezeten.
Er lopen dingen door elkaar; feit en fictie, verleden en heden. Iets dat ervoor zorgt dat ik de bundel als actueel en tegelijkertijd tijdloos ervaar.
Zo menselijk, in goede en slechte zin, zo dierlijk is deze bundel ook. Ik lees de gedichten vaak vanuit menselijk, soms vanuit dierlijk perspectief. Stitou wisselt met enige regelmaat van perspectief (mens, dier, kind, god) waardoor ik soms in eerste instantie vanuit een dier lees als er vanuit een mens gedacht wordt. Het is echter bijzonder dat het in veel gevallen niet uit lijkt te maken. Wie wordt geofferd, lam of kind, wordt voor mij als lezer daarmee ook teruggebracht naar de vraag of er een verschil is tussen zoon of zoon. Het vervlochten mens en dier worden even één in het naamloze gedicht waarin een handeling beschreven staat: ‘Om ons op te vrolijken / viste grootvader de longen / van het offerdier uit het teiltje / met de organen […]’ Na de slacht neemt een man de longen van het dier in zijn handen en blaast zijn eigen adem erin uit. Daarmee wordt zijn ademhaling in dit losgeraakte lichaamsdeel nagebootst. De tekst zet zich diep in mijn herinnering vast na een eerste lezing en ik denk er al weken aan, hoe mens en dier even één wezen worden. Hoe zij twee paar longen delen en hun inhoud uitwisselen. Daar wisselen dood en leven elkaar uit.
In de bundel wordt iets aangeschreven dat ik haast niet wil begrijpen, en als ik het toch doe dan heb ik er vrijwel meteen spijt van. Daarin ligt voor mij de essentie. Ik kan me identificeren met goden en schapen en mensen en dat alles in bijna beklemmende dagelijkse taferelen. De bundel laat een diepe indruk op me achter.