Vijf pogingen om een boekcontract te krijgen

55

De infiltratie

Mike van Holsteijn

Soms, als ik een mooie film kijk, weet ik weer waarom ik niets liever wil dan schrijven. De muziek zwelt aan, de hoofdpersoon krijgt eindelijk wat hij wil – of juist niet – en het beeld gaat op zwart, waarna ik achterblijf met een gevoel in mijn maag dat moeilijk in woorden te vatten is. Het is misschien euforie, verdriet, vreugde, voldoening, maar ik denk dat het voornamelijk overweldiging is. En vervolgens de gedachte: Jezus, wat was dit goed. Dát is waarom ik schrijf, om precies datzelfde gevoel ooit aan een lezer te geven, ook al is het er maar één.

Na de breuk met Nina had ik wel een maand of twee nodig om te herstellen, maar daarna was het tijd om de pen weer op te pakken. Ik begon voorzichtig aan verhalen, hier en daar een gedicht of een opzetje voor een roman. Ik stuurde weer eens dingen op naar tijdschriften en kreeg na een paar pogingen uiteindelijk zelfs een positief bericht terug. Ze zouden het niet plaatsen, maar mijn verhaal had ‘wel gedeeltelijke bijval van de redactie genoten’, dus ze zouden er met interesse naar kijken als ik nog eens iets op zou sturen.

Een paar weken later lukte het me om in een klein, digitaal tijdschrift te komen met een kort verhaal. Deze twee meevallers, kort na elkaar en ook nog eens na een moeilijke periode in mijn leven, waren de vonk die ik nodig had om de vlam van mijn ambitie weer aan te wakkeren.

En dus was het bijna een jaar later, tijdens mijn master Neerlandistiek, tijd voor mijn vijfde poging om dan eindelijk aan dat felbegeerde boekcontract te komen. En mijn stage bij uitgeverij Belzen & Berents was er de perfecte plek voor.

Het was een kleine uitgeverij in het centrum van Amsterdam, met een ruime zolder als kantoor waar een team van zo’n tien mensen rondom één groot bureau werkte, met een paar kleinere bureautjes eromheen. Het was een stuk minder indrukwekkend dan het hoge herenhuis vol boeken dat ik altijd in mijn hoofd had bij het woord ‘uitgeverij’, maar toch gaf deze zolder, met dit team en die ene boekenkast waar al hun uitgaves in paste, het geheel iets vriendelijks waar ik me meteen thuis voelde.

Als promotiestagiair zou ik me – je raadt het al – voornamelijk bezig houden met de promotie van de boeken. Zo hield ik de sociale media bij, notuleerde ik de promotievergaderingen en werkte ik mee met het bedenken en uitvoeren van andere promotieplannen. Natuurlijk deed ik samen met de andere stagiair ook dingen als de boodschappen, de infomail en verzendingen, maar dat nam ik allemaal voor lief. De enige tegenvaller was dat de redactiestagiair de kopijmail bijhield, waar nou juist de kern van mijn plan om draaide, maar daar zou ik wel een oplossing voor vinden.

Ondanks dat ik op die stage natuurlijk op een missie was, heb ik daar wel een hoop geleerd en meegemaakt en kon ik er gelukkig nog van genieten ook. Zo mocht ik al in mijn eerste maand mee naar het boekenbal, waar ik mijn ogen uitkeek naar alle schrijvers wiens boeken ik al die jaren had verslonden. Toen Saskia Noort mij op een gegeven moment een hand toestak om me het danspodium op te helpen, moest ik een paar keer in mijn hoofd herhalen wat er gebeurd was om het tot me door te laten dringen.

Ook mocht ik mee op het jaarlijkse zomerkamp van de uitgeverij, waarbij twintig deelnemers onder begeleiding van redacteuren en schrijvers van Belzen & Berents een week lang werken aan een verhaal. Op dat kamp zong ik de longen uit mijn lijf op de karaokeavond en glunderde ik als ik schrijvers als Ollie Wagenaar en Heleen De Planckaert vanaf de zijkant zag klappen. Ik speelde tafeltennis met Paul Nieman en haalde het in mijn hoofd dat ik misschien een roman zou kunnen schrijven die net zo goed was als die van hem als ik hem kon verslaan, al werd ik iedere keer met minimaal tien punten verschil ingemaakt.

Nooit zat ik dichter op het vuur dan tijdens mijn stage. Ik had een contactenlijst in mijn telefoon waar menig studiegenoot stikjaloers op zou zijn, schrijvers van bestsellers begonnen me te volgen op Instagram en vonden af en toe zelfs een post leuk. Iedere dag dat ik daar was voelde ik dat dit de wereld was waar ik me voor altijd in wilde bevinden.

Volgens mij deed ik het nog goed ook, als stagiair. Althans, ik kreeg weinig verbeterpunten om mijn oren en ik kreeg eigenlijk alleen maar te horen dat ze tevreden waren met hoe ik het deed. Op een gegeven moment had ik dan ook genoeg zelfvertrouwen opgebouwd om eindelijk mijn plan in gang te zetten.

Ik had een manuscript klaarliggen waar ik het afgelopen jaar aan had gewerkt. Ik had in mijn leven inmiddels genoeg geschreven én gelezen om een redelijk gevoel te hebben voor kwaliteit en volgens mij had ik deze keer echt iets gemaakt dat, met de juiste begeleiding, heus een boek kon worden waar een uitgeverij iets in kon zien.

Onder een pseudoniem en vanaf een nep e-mailadres stuurde ik het op naar de kopijmail. Daar liet ik het een weekje sudderen voordat ik aan mijn stagebegeleider vroeg of ik ook eens door de kopijmail mocht graven. Dat mocht, dus dook ik de mail in. Om het niet al te verdacht over te laten komen las ik eerst daadwerkelijk een paar ingezonden manuscripten. Het meeste was bagger waar niemand iets mee zou kunnen, wat mijn zelfvertrouwen alleen maar versterkte.

Een dag later plukte ik mijn eigen mail eruit en stuurde ik hem door naar een van de redacteuren.

Hey Tamara, schreef ik, ik heb hier net wat uit gelezen, en eigenlijk vind ik deze tekst best wel iets hebben. Ik ken die gast een beetje van de studie en volgens mij heeft hij hier en daar al weleens iets gepubliceerd. Kun jij er eens een blik op werpen? Misschien is het wat. Groetjes, Max.

Pas een week later antwoordde ze. Hi. Ja, het heeft inderdaad iets, maar helemaal overtuigd ben ik nog niet. Wat vind jij er zo goed aan?

Ik stuurde een betoog terug van zo’n 500 woorden, waarin ik uitlegde waarom we dit moesten uitgeven. Ik vertelde over de humor die er in de tekst zat, wat het tragische juist nog tragischer maakte. Ik benoemde de thematische gelaagdheid van de roman, de subtiele wereld die je tussen de regels door leest. Het had me geroerd, schreef ik, en dat was niet gelogen: toen ik klaar was met schrijven was ik kapot. Ik had alles in dat manuscript gestopt wat ik in me had. Heel veel kon dat misschien nog niet zijn op vierentwintigjarige leeftijd, maar toch.

Wauw, schreef ze, wat een passie. Oké, je hebt me overtuigd. Ik zal het ook eens aan de rest voorleggen en hem mailen als zij het ook wat vinden. Ik laat het je weten!

De tijd die volgde ging extreem traag voorbij. Na iets dat voelde als een half jaar maar wat in de praktijk twee weken was, kreeg ik een mailtje van Tamara dat de rest het ook gelezen had, en enthousiast was. Ze zouden de schrijver mailen om eens af te spreken.

Daar kwam probleem nummer een: een fysieke afspraak moest ik tot het laatste moment koste wat het kost voorkomen. Gelukkig had ik daar een oplossing voor bedacht. Toen Tamara mijn pseudoniem mailde schreef ze dat ze onder de indruk waren van mijn tekst en graag eens kennis met me wilden maken, om te kijken of er een klik was.

Wat tof! Dat zou me ontzettend leuk lijken, maar mijn fysieke conditie staat me op het moment niet toe mijn huis uit te gaan. We kunnen wel online afspreken? Alleen is mijn webcam al een tijdje stuk, dus beeld zal er niet bij zitten.

Ik had geen idee in hoeverre dit een struikelblok voor de uitgeverij zou zijn, maar ik kruiste mijn vingers. In de tussentijd ging ik nog vrolijk elke dag naar kantoor en deed ik alsof er niets aan de hand was. Het was verbazingwekkend makkelijk: zij begonnen niet over hun contact met mijn verzonnen schrijver, dus ik hoefde ook niet te liegen.

Een digitale afspraak was akkoord, kreeg ik na twee dagen te horen. Ik zorgde ervoor dat de dag van de afspraak op mijn thuiswerkdag zou vallen. Verder hoefde ik alleen nog maar een Zoom-account aan te maken met mijn pseudoniem en een wat zwaardere stem op te zetten om geen verdenkingen aan te wakkeren.

Het gesprek verliep zo soepel als gesmolten boter. Omdat ik wist hoe het bij de uitgeverij allemaal verliep, wist ik precies welke antwoorden zij op hun vragen wilden horen. Ook durfde ik op een gegeven moment zelfs de vraag te stellen waarom zij een goede uitgeverij voor mij zouden zijn. Dat had ik namelijk geleerd, dat er ook schrijvers zijn die kunnen kiezen welke uitgeverij ze willen hebben en dat dat ze alleen maar nog gewilder maakt.

Aan het eind van het gesprek zeiden ze dat ze van zich zouden laten horen en zo begon weer het lange wachten. Mijn stage zou nog maar een paar weken duren, dus als ze niet op zouden schieten zou ik daar misschien al weg zijn als ze eindelijk een beslissing hadden genomen. Ik wist niet of dat in mijn voor- of nadeel zou werken.

In de laatste twee weken van mijn stage kwam er eindelijk een mailtje in mijn neppe inbox: Voorstel, was het onderwerp en mijn hart maakte een sprong toen ik het las. Ze wilden het hebben! En ik had het nog compleet op eigen kracht gedaan ook. Althans, oké, toegegeven, ik had er een klein leugentje voor nodig gehad, maar uiteindelijk hadden ze daadwerkelijk iets in mijn schrijven gezien. Toch?

In het mailtje deden ze wat contractuele voorstellen (voorschot, royaltypercentages, aantal auteursexemplaren), waar ik natuurlijk allemaal mee akkoord ging. Ik wilde zo snel mogelijk dat contract tekenen, dus maakten we een afspraak op de laatste maandag van mijn stage, om twaalf uur in een lunchcafé. Vroeg of laat moest een fysieke afspraak er toch van komen, dus dan was dit het uitgelezen moment.

Op de dag van mijn afspraak stonden de twee uitgevers, Mark en Rosa, om tien voor twaalf op vanachter hun bureaus en vertrokken met een mapje – waar ongetwijfeld mijn boekcontract in zat – naar het café. Vijf minuten later sloop ik er met trillende beentjes achteraan. Dit was het moment, nu moest het gebeuren.

Om twaalf uur precies stapte ik het café binnen en zag ik Mark en Rosa aan een tafeltje zitten. Ze fronsten hun wenkbrauwen toen ze mij zagen en die frons werd alleen maar dieper toen ik naar hun tafeltje liep.

‘Ha Max,’ zei Mark. ‘Wat is er? Onze afspraak begint zo.’

Ik trok mijn mond open, maar er kwam alleen wat hees gehijg uit. Ik schraapte mijn keel. ‘Ja, daarover…’ zei ik. ‘Ik moet iets vertellen.’

En tja, wat zou ik nu graag op willen schrijven dat dit het punt in het verhaal is waarop de piano inzet. Dat de viool er langzaam bij komt en dat je een voorzichtige drum hoort op de achtergrond als je Mark en Rosa voor het eerst ziet glimlachen tijdens mijn uitleg. Dat de cello begint als het contract wordt opengeslagen en dat het hele orkest aanzwelt op het moment dat eindelijk die pen het papier raakt en ik een mooie krul zet. De camera die me volgt als ik even later met het contract onder mijn armen het café uit vlieg, de straat op, om het te vieren. Mensen kijken me vreemd aan, maar dat boeit me niets: nu geldt alleen de vreugde, en de muziek in mijn hoofd. Het beeld blijft even hangen als ik midden in de lucht hang na een grote sprong, waarna het langzaam op zwart gaat en jij, lezer, achterblijft met een fijne leegte in je maag.

Maar nee, helaas. Zo ging het niet. Het ging zo:

Mark sloeg de opengeslagen map met mijn boekcontract dicht. Hij was niet boos, volgens mij. Hij zuchtte alleen heel diep en staarde een paar seconden naar de map voor hem. Toen keek hij naar me op. ‘Ik denk dat het goed is als je je spullen pakt, Max. Je stage zit erop.’

‘Ja, oké,’ antwoordde ik. ‘Ik begrijp het. Sorry.’

Zo droop ik dus af en had ik na al die tijd nog steeds geen boekcontract, hoe graag ik ook had willen zeggen van wel. Maar goed, ik blijf schrijven. Ik hou moed – zo blijft het leven dragelijk. En ooit komt er een dag dat ik inderdaad die pen op mag pakken en een mooie krul mag zetten. Tot die tijd zal ik pogingen blijven ondernemen.

Waarom denk je anders dat ik deze reeks geschreven heb?

***

Veel dank aan Ola (en M) voor het meelezen.